HOOFDSTUK 57 Al-Hadied (HET IJZER)

GEOPENBAARD TE MADINAH 4 paragrafen en 29 verzen

Algemene opmerkingen:

Dit hoofdstuk is getiteld Het ijzer, met betrekking tot de straf, welke de tegenstanders die besloten waren de Islam met het zwaard uit te roeien, noodzakelijk moest worden opgelegd. Het begint met een beschrijving van de uitgestrektheid van het Goddelijk koninkrijk en van de grootheid der macht en kennis Allah’s, terwijl de Moeslims medegedeeld wordt, dat zij hun geld moeten uitgeven en zich tot het uiterste inspannen en dus hun eigen belangen om wille van de waarheid opofferen, indien zij het koninkrijk Allah’s willen erven. De tweede paragraaf, die de behandeling van het onderwerp voortzet, zegt ons, hoe schijnbelijdenis de huichelaars in volslagen duisternis zullen laten en legt de nadruk op opoffering om wille van de waarheid. De derde gewaagt van de tijdelijke aard van al die aardse geneugten, welke de mens van de waarheid afhouden en besluit met een vermelding van de bestraffing dergenen, die naar het zwaard grijpen om de Islam te vernietigen. De laatste paragraaf spreekt van de Goddelijke goedertierenheid die de gelovigen wacht, het uitgestrekte koninkrijk dat hun ter erfenis zal worden gegeven en waarschuwt hun weer, dat zij die goedertierenheid niet kunnen verwerven door toevlucht te nemen tot zulke praktijken als het monnikendom, dat de Islam niet wettigt, maar wel door zich in te spannen en dus door hun vermogens aan te wenden ter bereiking van het doel, dat hun voor ogen is gesteld.

Met dit hoofdstuk begint een groep van Madinese openbaringen, die tot en met het 66ste hoofdstuk wordt voortgezet. Deze groep van tien hoofdstukken is in de rangschikking van het Heilige Boek de laatste der Madinese openbaringen en voltooit inderdaad de behandeling van het thema der vorige Madinese hoofdstukken, inzonderheid het tweede en het derde hoofdstuk. Het jaar der openbaring van dit hoofdstuk moet geplaatst worden na de verovering van Makkah in het jaar 8 N.H.

Paragraaf 1 Offers nodig ter Bevestiging van de Waarheid.

Biesmiellaahier - Rahmaanier - Rahiem.

In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.

1 Wat er ook in de hemelen en op aarde is, verheerlijkt Allah; Hij is de Almachtige, de Alwijze.

2 Van Hem is het koninkrijk der hemelen en der aarde. Hij doet sterven en leven en Hij heeft macht over alle dingen.

3 Hij is de Eerste en de Laatste, de Zich Manifesterende en de Verborgene, en Hij heeft kennis van alle dingen.

4 Hij is het Die de hemelen en de aarde in zes perioden schiep; daarna zette Hij zich op de Troon neder. Hij weet wat de aarde ingaat en wat er uit voortkomt, en wat van de hemelen neder komt en wat er naar toe opstijgt. Hij is met u waar gij ook zijn moogt, want Allah ziet alles wat gij doet.

5 Van Hem is het koninkrijk der hemelen en der aarde en naar Allah worden alle dingen teruggebracht.

6 Hij laat de nacht in de dag overgaan en de dag in de nacht: en Hij is de Kenner van het innerlijk.

7 Geloofd in Allah en Zijn boodschapper en geeft weg van datgene waarvan Hij u erfgenamen heeft gemaakt. En zij onder u die geloven en besteden (als weldaad) zullen een grote beloning ontvangen.

8 Wat scheelt u dat gij niet in Allah gelooft, terwijl de boodschapper u roept om in uw Heer te geloven en Hij een verbond met u heeft gesloten, indien gij gelovig zijt?

9 Hij is het Die duidelijke tekenen nederzendt aan Zijn dienaar om u van de Duisternissen in het Licht te brengen en voorwaar, Allah is Liefderijk Genadevol.

10 Waarom geeft gij niet ter wille van Allah, terwijl aan Allah de erfenis van de hemelen en de aarde behoort? Degenen onder u die (geld) besteedden en streden vóór de overwinning 1271 zijn niet gelijk maar hoger in rang dan degenen die nadien (geld) besteedden en streden. En Allah is op de hoogte van hetgeen gij doet.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

1271 De overwinning betekent de verovering van Makkah. Vóór deze verovering was de Islam aan alle kanten door vijanden omringd; daarom konden slechts diegenen zich openlijk bij de gelederen van de Islam aansluiten, die bereid waren hun leven in de zaak der waarheid te geven. Deze mensen moesten zich grote opofferingen getroosten, terwijl degenen die zich na de verovering van Makkah bij de gelederen aansloten, noch de vervolgingen hadden te verduren, waaraan de eerste bekeerlingen onderworpen waren, noch die offers in de zaak der waarheid brachten, welke het onderscheidende kenmerk der eerste gelovigen waren.

Paragraaf 2 Geloof zonder Offer is onaannemelijk.

11 Ieder die met Allah een goede lening sluit - Hij zal deze voor hem vermenigvuldigen en hem zal bovendien een voortreffelijke beloning ten deel vallen.

12 En de Dag waarop gij de gelovige mannen en vrouwen zult zien, hun licht vóór hen en aan hun rechter handen uitstralende; verblijdend nieuws is er voor u op deze Dag! Tuinen waar doorheen rivieren stromen, waarin gij zult vertoeven, Dat is de opperste zegepraal.

13 Op de Dag, waarop huichelaars en huichelaarsters tot de gelovigen zullen zeggen: "Laat ons iets van uw licht nemen," zal er gezegd worden: "Gaat terug en zoekt licht." Dan zal er tussen hen een muur worden opgericht met een poort er in. Aan de binnenkant zal barmhartigheid zijn en aan de buitenkant zal straf zijn."

14 (De huichelaars zullen tot de gelovigen) roepen: "Waren wij niet met u?" Zij zullen antwoorden: "Ja maar gij hebt uzelf in verzoeking laten brengen en gewacht en getwijfeld en uw begeerte bedroog u, totdat de verordening van Allah kwam. En de bedrieger bedroog u ten opzichte van Allah.

15 Derhalve zal op deze Dag geen losgeld van u worden aangenomen, noch van degenen die ongelovig waren. Uw tehuis zal het Vuur zijn, dat is uw vriend 1272 en het is een slechte bestemming!"

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

1272 Het vuur wordt hier een maula of een vriend of bewaker der ongelovigen genoemd; het toont dus aan, dat het tot hun eigen best is, dat zij in het vuur zullen moeten lijden. Trouwens, de hel wordt elders ook voorgesteld als een plaats of een toestand, die tenslotte tot de loutering van de mens zal leiden, zoals vuur het goud van de slakken zuivert. Zij die in dit leven niet voor het leven na de dood voorbereiden, zullen in de hel een behandeling moeten ondergaan, opdat zij geschikt zullen zijn om de geestelijke ontwikkeling door te maken, die voor een leven in de hemel noodzakelijk is. Het proces der loutering, dat met andere woorden de hel is, is dus een noodzakelijke fase in de geestelijke volmaking dergenenen, die de hun in dit leven aangeboden gelegenheid laten voorbijgaan. De hevigheid der martelingen van dat andere leven is toe te schrijven aan het scherpere waarnemingsvermogen der ziel, dat een noodzakelijk gevolg is van haar scheiding van het aardse lichaam. Gelukzaligheid en marteling worden in dat leven derhalve in even hoge mate sterker.

16 Is voor de gelovigen de tijd nog niet aangebroken dan hun hart nederig worden om Allah gedachtig te zijn en de Waarheid (op te nemen), die nedergedaald is? En laten zij niet worden zoals zij die het Boek vóórdien ontvingen - voor dezen was de termijn (te) lang geworden waardoor hun hart werd verhard en velen van hen ongehoorzaam werden.

17 Weet, dat Allah de aarde doet herleven na haar dood. Wij hebben de tekenen duidelijk voor u verklaard, opdat gij begrijpen moogt.

18 De mannen en vrouwen die aalmoezen geven en degenen die met Allah een goede lening sluiten - deze zal voor hen vermenigvuldigd worden, bovendien zullen zij een eervolle beloning ontvangen.

19 En zij, die in Allah en Zijn boodschappers geloven, zijn de waarachtiger en de martelaren in de ogen van hun Heer; zij zullen hun beloning en hun licht ontvangen. Maar zij die Onze boodschappen verwierpen en verloochenden, zullen de bewoners der hel zijn.

Paragraaf 3 Ernst van het Leven.

20 Weet, dat het wereldse leven, alleen spel, vermaak, praalvertoon, pocherij onder elkander, wedijver in vermeerdering van rijkdom en kinderen, 1273 is als de regen waardoor het plantenleven de kwekers verblijdt. Dan droogt het op, gij ziet het geel worden en vergaan. En in het Hiernamaals is er een strenge straf en Allah’s vergiffenis en welbehagen. En het leven dezer wereld is niets anders dan een zaak van begoocheling.

21 Wedijvert om vergiffenis van uw Heer (te verkrijgen) en voor het paradijs, waarvan de breedte gelijk is aan de breedte tussen hemel en aarde, 1274 bereid voor degenen, die in Allah en Zijn boodschappers geloven. Dat is de genade van Allah. Hij schenkt deze aan wie Hij wil en Allah is de Heer van grote genade.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

1273 Het leven dezer wereld beduidt in de Heilige Qoer-An de ijdelheden van het leven, zoals deze passage duidelijk aantoont. Het betekent, dat het leven ernstig opgevat en niet aan vermaak en aardse genietingen gewijd, maar nuttig besteed moet worden. De ernst van het leven is een factor, die in het dagelijks leven van de meeste mannen en vrouwen in de beschaafde samenleving langzamerhand zijn betekenis verliest.

1274 Er wordt hier gezegd, dat de tuin of het paradijs even uitgestrekt is als de hemelen en de aarde; een dergelijke verklaring komt voor in 3: 132. Deze verklaringen geven ons een middel tot recht begrip van het Islamitische paradijs. Het is niet tot één bijzondere plaats bepaald, maar is even wijd als de hemelen en de aarde, en dit is de uitgestrektheid van mensen paradijs. In een zeker verslag staat, dat toen de Heilige Profeet (s.a.w.) de vraag werd gesteld, waar de hel was, indien het paradijs zo uitgestrekt was, hij antwoordde: "Glorie zij Allah, waar is de nacht als de dag komt?"

22 Er gebeurt geen ongeluk op aarde of aan uzelf, zonder dat het is opgetekend in het Boek voordat Wij het openbaren. Voorzeker - dat is gemakkelijk voor Allah -

23 Opdat gij niet moogt treuren over hetgeen gij verloren hebt noch juichen over hetgeen Hij u heeft gegeven, want Allah heeft geen pocher of opschepper lief

24 (Noch degenen,) die vrekkig zijn en de mensen aansporen vrekkig te worden en wie zich van Hem afwendt; voorzeker Allah is Zichzelf - genoeg, Geprezen.

25 Voorwaar, Wij zonden Onze boodschapper met duidelijke bewijzen en openbaarden hun het Boek en de Weegschaal 1275 opdat het mensdom rechtvaardig moge zijn. Wij hebben ijzer nedergezonden, waardoor grote strijd doch ook grote voordelen voor het mensdom ontstaan, 1276 opdat Allah degenen moge onderscheiden, die in het ongeziene Hem en Zijn boodschappers helpen. Zeker, Allah is Sterk, Almachtig.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

1275 Er wordt verklaard, dat het doel van het nederzenden van de maat (Ar. Miezaan) is: opdat de mensen zich met rechtvaardigheid zullen gedragen. Het beduidt derhalve voorschriften betreffende de rechtvaardigheid of beginselen der billijkheid, zoals ze in de praktijk zijn aangetoond door de Heilige Profeet, (s.a.w.) afgescheiden van het boek, dat die voorschriften in beginsel bevat.

1276 Het is gebleken, dat geen enkel metaal zo nuttig is als ijzer. Dit metaal speelt een zeer belangrijke rol in de beschaving, die zonder dezen factor in haar ontwikkeling inderdaad zo goed als onmogelijk zou zijn geweest. De vermelding van ijzer op deze plaats slaat ongetwijfeld op de tegenstand aan de vijand, welke als laatste redmiddel met het zwaard moet worden geboden.

Paragraaf 4 Er bestaat geen Monnikendom in de Islam.

26 En Wij zonden Noeh en Ibrahiem (a.s.), en Wij plaatsen in hun nageslacht het profetenambt en het Boek. En enigen van hen waren op het rechte pad, maar de meesten hunner waren overtreders.

27 Dan deden Wij Onze boodschappers in hun voetsporen treden en Wij deden Iesa (a.s.), de zoon van Maria, opvolgen en Wij gaven hem het Evangelie. En Wij legden zachtmoedigheid en barmhartigheid in het hart zijner volgelingen. Doch het kloosterleven schreven Wij hun niet voor, maar zij vonden dit zelf uit om Allah’s welbehagen te zoeken. Zij namen dit echter niet in acht zoals het behoorde. 1277 Toen gaven Wij de gelovigen onder hen een beloning, maar velen onder hen waren overtreders.

28 O gij gelovigen, vreest Allah en gelooft in Zijn boodschapper. Hij zal u een dubbel aandeel van Zijn barmhartigheid geven 1278 en u een licht verschaffen waarin gij wandelen zult en Hij zal u vergeven; - Voorwaar, Allah is Vergevensgezind, Genadevol.

29 Opdat de mensen van het Boek mogen weten, dat zij geen macht hebben over de genade van Allah - Voorzeker de genade is in Allah’s handen, Hij geeft deze aan wie Hij wil. En Allah is de Heer van grote genade.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

1277 Er bestaat geen monnikendom in de Islam is een welbekend gezegde van de Heilige Profeet, (s.a.w.) dat in volkomen overeenstemming is met dit vers, hetwelk verklaart, dat zelfs onder de Christenen het monniken- dom een instelling is, die zij zelf hebben ingevoerd, aangezien het geen ordonnantie Allah’s is - al is het ook volkomen waar, dat zij met deze nieuwigheid bedoelen, het welbehagen Allah’s te zoeken. De Moeslims waren nu een groot volk geworden, en daar zij in de uiterste eenvoud opgevoed werden en het hun bevolen werd, de joligheid van dit leven te versmaden, werd hun gezegd, dat hun grootheid als een volk van de ontwikkeling van al hun vermogen afhing, zodat zij, terwijl zij eenvoudig bleven leven, zich niet verlagen moesten tot praktijken als het monnikendom. Het merendeel der Soefi- orden hebben, door de monniken van andere godsdiensten na te volgen, de zaak van de Islam veel kwaad berokkend. Het monnikendom van de Islam is overeenkomstig een ander gezegde van de Heilige Profeet (s.a.w.) Djihad of zich tot het uiterste inspannen in de zaak van Allah.

1278 D. i. het goede van dit leven en het goede van het hiernamaals; vgl. 2 :201.