HOOFDSTUK 33 Al-Ahzāb: De Bondgenoten

GEOPENBAARD IN MAKKAH: 9 paragrafen; 73 verzen

 

Dit hoofdstuk draagt de naam De Bondgenoten, waarmee de Qoeraisj wordt bedoeld, in confederatie met andere idolate stammen en met de joden. De tegenstanders hadden nu besloten om de moeslims helemaal uit te roeien, en zij belegerden Madinah met een groep van meer dan tienmaal de aanwezige moeslimstrijdkrachten. Omdat deze strijd een zeer prominente plaats inneemt in de vroege geschiedenis van de Islām, verdient hij zeker het belang dat eraan wordt toegekend.

De strijd van de Bondgenoten vond plaats in Sjawwāl van het vierde jaar van de Hidjrah, en de openbaring van dit hoofdstuk behoort dan ook tot dat jaar. De meeste andere onderwerpen die hierin behandeld worden, zoals het huwelijk van de Profeet (s.a.w.) met Zainab en zijn huwelijken in het algemeen, kunnen wat later worden geplaatst, maar niet na het zevende jaar van de Hidjrah. De reden waarom dit hoofdstuk deze plaats inneemt in de rangschikking van de hoofdstukken van de Heilige Qoer-ān, is vrij duidelijk. De laatste groep Makkah-hoofdstukken die hieraan voorafgaat, geeft uitdrukking aan een serie machtige profetieën die de toekomstige grootsheid van de moeslims voorspellen. Hier wordt ons getoond hoe de strijdkrachrten die ingezet werden om de Islām te vernietigen machteloos werden gemaakt, en hoe dit voor de moeslims de weg vrijmaakte om de beloofde grootsheid te bereiken.

De eerste paragraaf gaat over lichamelijke en geestelijke relaties en refereert aan de geestelijke relatie van de Profeet (s.a.w.) met de gelovigen. De krachtige aanval van de Qoeraisj en hun bondgenoten op de moeslims, waarover in de tweede en derde paragraaf gesproken wordt, was in feite een toevlucht tot brute kracht met het doel de Islām uit te schakelen. De bespreking hiervan is eigenlijk bedoeld om een genadeklap toe te brengen aan de valse propaganda die stelt dat de Islām door middel van het zwaard werd verspreid. In feite is het zo dat de Islām verspreid werd ondanks het zwaard. Deze propaganda tegen de Islām die nu wordt voortgezet, steunt op twee pilaren van onjuiste voorstelling van zaken. De eerste heeft betrekking op het zwaard en de tweede op het huiselijk leven van de Profeet (s.a.w.). De propaganda schildert de Profeet (s.a.w.) af als een wellusteling. In feite is het zo dat de Profeet (s.a.w.) zelf tot aan zijn laatste dagen de uiterste eenvoud betrachtte en dat het feit dat hij tot heerser over heel Arabië was verheven hem niet had veranderd. Ook zijn echtgenotes heeft hij nooit toegestaan die hoge standaard van eenvoud los te laten. Het lag binnen zijn bereik om zijn echtgenotes volledig met materieel comfort te omringen, maar in plaats van aan hun aardse verlangen toe te geven wees hij hen erop dat als zij dergelijke voorzieningen verlangden, hij hen niet in zijn huishouden kon handhaven. Dit is het onderwerp van de vierde paragraaf. De vijfde paragraaf gaat over het huwelijk van de Profeet (s.a.w.) met Zainab. En weerlegt de bezwaren die er op dat punt tegen hem zijn ingebracht. De zesde gaat in op de meer algemene bezwaren die tegen zijn huisselijke leven zijn opgeworpen. De zevende vestigt de aandacht van de moeslims op bepaalde gedragsregels voor hun huiselijke relaties. De achtste gaat over mensen die kwaadaardige roddel verspreidden, en de negende sluit het hoofdstuk af met een vermaning aan de gelovigen.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

PARAGRAAF 1: Geestelijke en lichamelijke relatie

 

Biesmiellāhier – Rahmānier – Rahiem.

In de naam van Allāh, de Erbarmer, de Barmhartige.

 

1 Ya Aa-‘ayyuhan–NabiyyUttaqil-laaha wa laa tUti-‘il-kaafiriena wal–Munaafiqien: ‘innallaaha kaana ‘Alieman Hakiemaa.

1 O Profeet (s.a.w.), voldoe jouw plicht aan Allāh en wees niet gehoorzaam aan de ongelovigen en de hypocrieten.a Waarlijk is Allāh immers Wetend, Wijs;

 

2 Wattabi’ maa yoehaaa ‘ilayka mir–Rabbik: ‘innallaaha kaana bimaa ta-‘maloena gabieraa.

2 En volg wat er aan jou is geopenbaard door jouw Heer. Waarlijk is Allāh Zich immer Bewust van wat jij doet;

 

3 Wa tawakkal ‘alallaah: wa kafaa billaahi Wakielaa.

3 En vertrouw op Allāh. En het is voldoende wanneer Allāh de leiding heeft (over zaken).

 

4 Maa-dja-‘allallaahu li-radjulimmin-qal-bayni fie djawfih: wa maa dja-‘ala ‘azwaadjakumullaaa-‘ie tuzaahiroena minhunna ‘ummahaatikum: wa maa dja-‘ala ‘ad-‘iyaaa-‘akum ‘abnaaa-‘akum. Zaalikum qawlukumbi-‘afwaahikum. Wallaahu yaqoelul–Haqqa wa Huwa yahdis–Sabiel.

4 Allāh heeft voor geen mens twee harten gemaakt van binnen;a noch heeft Hij jullie echtgenotes die jullie verlaten door middel van Zihār, gemaakt tot jullie moeders, noch heeft Hij degenen van wie jullie verzekeren (dat het jullie zonen zijn), gemaakt tot jullie zonen. Deze woorden komen uit jullie monden. En Allāh spreekt de waarheid en Hij leidt naar de weg.b

 

5 ‘Ud-‘oehum li-‘aabaaa-‘ihim huwa ‘aqsatu ‘indallaah. Fa-‘illam ta’-lamoe ‘aabaa-‘ahum fa-‘ig-waanu-kum fiddieni wa mawaaliekum. Wa laysa ‘alaykum djunaahun-fiemaaa agta’-tum bihie wa laakim-maa ta-‘ammadat quloebukum : wa kaanallaahu Ghafoerar–Rahiemaa.

5 Noem hen bij (de naam van) hun vaderen; dit is billijker bij Allāh; maar wanneer jullie hun vaderen niet kennen, dan zijn zij jullie broeders in het geloof en jullie vrienden. En jullie treft geen blaam aangaande datgene waarin jullie je vergissen, maar (jullie zijn verantwoordelijk voor) hetgeen jullie harten beogen. En Allāh is immer Vergevensgezind, Barmhartig.

 

6 ‘An–Nabiyyu ‘awlaa bil–Mu’-miniena min ‘anfusihim wa ‘azwaadjuhoe ‘ummahaatuhum. Wa ‘ulul-‘arhaami ba’-duhum ‘awlaa bi-ba’-din-fie Kitaabillaahi minal–Mu’-miniena wal–Muhaadjiriena ‘illaaa ‘antaf-‘aloe ‘ilaaa ‘awliyaaa-‘ikum-ma’-roefaa : kaana zaalika fil–Kitaabi mastoeraa.

6 De Profeet (s.a.w.) staat dichter bij de gelovigen dan zij bij zichzelf, en zijn echtgenotes zijn (als) hun moeders.a En de bezitters van verwantschap staan in de verordening van Allāh dichter bij elkaar dan (andere) gelovigen, en degenen die (uit hun huizen) vluchtten, behalve dat jullie enig goed doen voor jullie vrienden.b Dit staat geschreven in het Boek.

 

7 Wa ‘iz ‘agaznaa minan–Nabiyyiena Miesaaqahum wa minka wa min–Noehinwwa ‘Ibrahiema wa Moesaa wa ‘Isabni–Maryam : wa ‘agaznaa minhum–Miesaaqan ghaliezaa :

7 En toen Wij een verbond sloten met de profeten en met jou, en met Noach en Abraham en Mozes en Jezus, zoon van Maria, en Wij sloten met hen een gewichtig verbond,a

 

8 Lijas-‘alas–Saadiqiena ‘an Sidqihim: wa ‘a-‘adda lil-kaafiriena ‘Azaaban aliemaa.

8 Opdat Hij de waarheidlievenden kan ondervragen omtrent hun waarheid, en Hij heeft voor de ongelovigen een pijnlijke straf bereid.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

1a. Het hoofdstuk werd geopenbaard op een tijdstip dat de machtige en gecombineerde strijdkrachten van de Arabische stammen Madinah van buitenaf bedreigden, en de hypocrieten en de joden hen van binnenuit hielpen om de moeslims te vernietigen. Het was noodzakelijk dat de moeslims, die hier via de Profeet (s.a.w.) worden aangesproken, op zo’n kritiek moment op geen enkele manier zouden toegeven aan hun dodelijke vijanden. Het is ook mogelijk dat de woorden betekenen dat de Heilige Profeet (s.a.w.) niet lastig gevallen mocht worden door zijn critici. Het was immers slechts hun doel om te vitten, en de ene handeling gaf hen evenveel gelegenheid om te vitten als de andere.

 

4a. Deze passage relateert niet aan wat erop volgt, maar somt op wat er in het voorgaande vers gezegd is. Daarin wordt tegen de Profeet (s.a.w.) gezegd dat hij niet mag toegeven aan de ongelovigen en de hypocrieten, maar dat hij alleen op Allāh moet vertrouwen. Een en hetzelfde hart kan niet tegelijkertijd liefde voor Allāh en liefde voor Zijn vijanden bevatten.

 

4b. Deze passage maakt een eind aan twee gebruiken uit de dagen van onwetenheid. De eerste hiervan is wat zihār, of moezāhirah genoemd wordt. Het woord is afgeleid van zahr, wat rug betekent, en zihār is gebaseerd op een man die tegen zijn echtgenote zegt jij bent voor mij als de rug van mijn moeder (LL). Zodra deze woorden werden uitgesproken, werd de relatie tussen echtgenoot en echtgenote beëindigd zoals door een echtscheiding. De vrouw had echter niet de vrijheid om het huis van de echtgenoot te verlaten en elders te hertrouwen. Zij bleef in hetzelfde huis, als een verlaten echtgenote. Het andere gebruik bestond eruit dat een aangenomen zoon werd beschouwd als een echte zoon. Deze passage maakt een eind aan beide gebruiken om dezelfde reden; een echtgenote kan geen echte moeder zijn, en een vreemde geen echte zoon.

Het onderwerp zihār wordt uitgebreid besproken in de eerste paragraaf van het 58e hoofdstuk.

 

6a. De Profeet (s.a.w.) was inderdaad veel meer dan een vader voor de gelovigen. Hij had hen opgevoed tot menselijke waardigheid vanuit een barbaarse toestand, waardoor de band van liefde die hen aan hem bond sterker was dan de gewone band van liefde en vriendschap. De stelling dat zijn echtgenotes hun moeders zijn, verwijst naar hun geestelijke verhouding. Zij waren immers behulpzaam bij het geestelijk opvoeden van de gelovigen; zie 33a en 34a.

 

6b. Toen de moeslims voor het eerst naar Madinah kwamen, werd een broederschap ingesteld tussen degenen die gevlucht waren en de helpers. Iemand uit de eerste groep werd een broer van iemand uit de laatste groep. Volgens een oud Arabisch gebruik, hadden de twee die op deze manier met elkaar verbonden waren elk recht op een een deel van de erfenis bij de dood van de ander. De passage maakt een eind aan deze gewoonte. De broederschap wordt hoog gehouden, maar slechts in de veel bredere context van de Islām, en de erfenis is slechts toegankelijk voor echte familieleden. Een moeslim kon zijn broeder echter bijstaan met een gift, of door een testament te maken in zijn voordeel. Dit is de betekenis van de woorden behalve dat jullie enig goed doen voor jullie vrienden.

 

7a. Het verbond waaraan hier wordt gerefereerd, wordt over het algemeen in verband gebracht met de overlevering van de boodschap die aan de profeten werd toevertrouwd. Zie ook 3:81, waar gesproken wordt over het sluiten van een verbond met de profeten. Naar dat verbond wordt, met betrekking tot de komst van de Heilige Profeet (s.a.w.), verwezen in Handelingen 3:21 en elders; zie voor een volledige bespreking hiervan 3:81a. Het genoemde verbond, waarvan wordt gezegd dat het met de Profeet (s.a.w.) werd gesloten, verwijst kennelijk naar het feit dat de Profeet (s.a.w.) alle voorgaande openbaring zou bevestigen. Noach, Abraham, Mozes en Jezus worden vanwege hun belang scpeciaal bij naam genoemd.

 

PARAGRAAF 2: De aanval van de bondgenoten op Madinah

 

9 Yaaa-‘ayyuhallaziena ‘aamanuz-kuroe Ni’-matallaahi alaykum ‘iz djaaa-atkum djunoedun-fa-‘arsal- naa ‘alayhim riehanwwa djunoedal-lam tarawhaa: wa kaanallaahu bimaa ta’-maloena Basieraa.

9 O jullie die geloven, herinner Allāh’s gunst aan jullie, toen er legers tegen jullie optrokken,a dus stuurden Wij een sterke wind tegen henb en legers die jullie niet zagen.c

 

10 ‘Iz djaaa-‘oekum-min-fawqikum wa min ‘asfala minkum wa ‘iz zaagatil-quloebul-hanaadjira wa ‘iz zaagatil-‘absaaru wa balagatil-quloebul-hanaadjira wa tazunnoena billaahiz-zunoenaa!

10 Toen zij jullie overvielen, van boven jullie en van onder jullie,a en toen de ogen hun glans verloren en het hart opsteeg naar de keel, en jullie op uiteenlopende wijze begonnen te denken over Allāh.b

 

11 Hunaalikab-tuliyal–Mu’-minoena wa zulziloe zilzaalan sjadiedaa.

11 Daar werden de gelovigen beproefd en zij werden door elkaar geschud door een heftig beven.

 

12 Wa ‘iz yaqoelul–Munaafiqoena wallaziena fie quloebihim-marrazum-maa wa-‘adanallaahu wa Rasoeluhoe ‘illaa ghuroeraa!

12 En toen de hypocrieten en degenen in wier harten een ziekte school begonnen te zeggen: Allāh en Zijn boodschapper beloofden ons slechts (de overwinning) om ons te misleiden.a

 

13 Wa ‘iz qaalat-taaa-‘ifatumminhum yaaa–‘Ahla–Yasiba laa muqaama lakum fardji-‘oe! Wa yasta’-zinu fariequm-minhumun–Nabiyya yaqoeloena ‘inna buyoetanaa ‘awrah. Wa maa hiya bi-‘awratin inyyuriedoena ‘illaa firaaraa.

13 En toen een deel van hen zei: O volk van Jathrib,a jullie kunnen geen tegenstand bieden, dus keer terug.b En een deel van hen vroeg toestemming aan de Profeet (s.a.w.) en zei, Onze huizen worden bedreigd. En zij werden niet bedreigd. Zij wensten slechts te vluchten.

 

14 Wa law dukhilat ‘alayhimmin ‘aqtaarihaa summa su-‘ilul-fitnata la-‘aatawhaa wa maa talabbasoe bihaaa ‘illaa yasieraa!

14 En als er binnengedrongen zou worden vanuit de verafgelegen delen ervan, en hen dan werd gevraagd om oorlog te voeren (tegen de moeslims), dan hadden zij dat zeker gedaan, en zij zouden er slechts even in zijn gebleven.a

 

15 Wa laqad kaanoe ‘aahadullaaha min-qablu laa yuwalloenal-‘adbaar: wa kaana ‘ahdullaahi mas-‘oelaa.

15 En inderdaad hadden zij daarvóór een verbond gesloten met Allāh (dat) zij (hun) ruggen niet zouden keren. En voor een verbond met Allāh moet verantwoording worden afgelegd.

 

16 Qul-lanj-yanfa-‘akumul-firaaru ‘in-farartum-minalmawti ‘awil-qatli wa ‘izallaa tumatta-‘oena ‘illaa qalielaa!

16 Zeg: Vluchten zal jullie niet baten als jullie vluchten voor de dood of slachting, en daarna is het jullie toegestaan je slechts korte tijd te vermaken.

 

17 Qul man-zallazie Ya’-simukum-minallaahi ‘in ‘araada bikum Soe-‘an ‘aw araada bikum Rahmah? Wa laa yadjidoena lahum-min-doenillaahi waliyyanwwa laa nasieraa.

17 Zeg: Wie is het die jullie kan beschermen tegen Allāh, wanneer Hij kwaad met jullie voorheeft of wanneer Hij van plan is jullie genade te schenken? En buiten Allāh zullen zij voor zichzelf geen beschermer of helper vinden.

 

18 Qad ya’-lamullaahul-mu-‘awwiqiena minkum wal-qaaa-‘iliena li-‘igwaanihim halumma ‘ilaynaa, wa laa ya’-toenalba’-sa ‘illaa qalielaa.

18 En inderdaad kent Allāh degenen uit jullie midden die anderen hinderen en degenen die tegen hun broeders zeggen, Kom tot ons. En zij komen maar even naar de strijd,

 

19 ‘Asjih-hatan ‘alaykum. Fa-‘izaa djaaa-‘al-gawfu ra-‘aytahum yanzuroena ‘ilayka tadoeru ‘a’-yunu- hum kallazie yugsjaa ‘alayhi minal-mawt: Fa-‘izaa zahabal-gawfu salaqukum-bi-‘alsinatin hidaadin asjihhatan ‘alal-gayr. ‘Ulaaa-‘ika lam yu’-minoe fa-‘ahbatallaahu ‘a’-maalahum: wakaana zaalika ‘alal- laahi yasieraa.

19 En zijn gierig ten aanzien van jullie. Maar wanneer de angst komt, dan zal jij zien hoe zij naar jou kijken, hun ogen rollend als iemand die in onmacht valt vanwege de dood. Maar als de angst is verdwenen, dan halen zij jou neer met scherpe tongen, begerig naar rijkdom. Zij hebben niet geloofd, dus brengt Allāh hun daden terug tot niets. En dat is eenvoudig voor Allāh.

 

20 Yahsaboenal–‘AHZAABA lam yazhaboe; wa ‘iny-ya’-til–‘Ahzaaboe yawaddoe law ‘annahum-baa- doena fil-‘A’raabi yas-‘aloena ‘an ‘ambaaa-ikum; wa law kaanoe fiekum-maa qaataloe ‘illaa qalielaa.

20 Zij denken dat de bondgenoten niet verdwenen zijn, en als de bondgenoten (wederom) zouden komen, dan zouden zij graag in de woestijn zijn bij de woestijnarabieren om naar nieuws over jullie te vragen. En wanneer zij in jullie midden waren, dan zouden zij maar even strijden.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

9a. De gebeurtenissen die in deze paragraaf en een deel van de volgende worden verteld, hebben betrekking op het beleg van Madinah door de gezamenlijke strijdkrachten van de Qoeraisj en hun bondgenoten – namelijk, de Ghatfān, de ‘Asjja‘ , de Moerrah, de Fazārah, de Soelaim en de Bani Sa‘d en Asad. Zij werden verder bijgestaan door de joodse stam van Bani Nadir en de Bani Qoeraizah, waarvan de laatsten een bondgenootschap hadden gesloten met de moeslims. Afhankelijk van verschillende versies, bedroeg hun totale macht tussen de tien- en twintigduizend, terwijl de moeslims slechts met dertien- of veertienduizend waren. De Profeet (s.a.w.) besloot binnen de stad te blijven en er werd een greppel gegraven als beschermende maatregel tegen de stormloop van de machtige strijdkracht. De strijd duurde verschillende dagen voort, waarna de vijand uiteindelijk op een stromachtige avond vluchtte, zonder in staat te zijn geweest enig verlies toe te brengen aan de moeslims.

 

9b. Er wordt verwezen naar de grote orkaan die de vijand deed vluchten. Muir zegt: "Vermoeid en neerslachtig van geest, viel de nacht koud en stormachtig over hen. Wind en regen hamerden genadeloos op het onbeschermde kamp. De storm zwol aan tot orkaankracht. Vuren werden gedoofd, tenten omgeblazen, kookpannen en andere uitrusting omvergeworpen".

 

9c. De legers die niet gezien konden worden, bestonden uit legers van engelen die de vijand ontmoedigden. De storm op zich zou niet voldoende zijn geweest om een leger van 10.000 man in zo’n wanorde te doen vluchten, ware het niet dat zij al ontmoedigd waren door de futiliteit van hun aanvallen op de belegerde moeslims. De bijstand van de engelen wordt in 3:125 beloofd.

 

10a. De Ghatfān maakten een kamp aan de oostkant van de stad, in het hogere gedeelte van de vallei, en de Qoeraisj aan de westkant, aan de lagere kant van de vallei.

 

10b. De matte ogen en het vastzittend hart in de keel, wijzen op de angst van de moeslims. Dit is natuurlijk logisch wanneer een dergelijk groot leger optrekt tegen slechts een handvol mannen. De uiteenlopende gedachten duiden op de angst van de lafhartigen en de hypocrieten dat Allāh’s belofte niet waar zou blijken te zijn en dat de vijand hen zou vernietigen. Zie wat betreft de gedachten van de gelovigen v. 22.

 

12a. Dat de profetieën in de Heilige Qoer-ān die betrekking hebben op de uiteindelijke triomf van de Islām en de zegen van de moeslims geen vage uitingen waren, maar duidelijke en nadrukkelijke beweringen, wordt aangetoond met dit verhaal over wat de hypocrieten te zeggen hadden. Er bestond een onmiskenbare belofte dat de moeslims zouden overwinnen, maar de omstandigheden waren overtuigend tegen de vervulling van die belofte en vandaar dat de lafhartigen zeiden dat de belofte slechts werd gedaan om hen te misleiden. Er moet worden opgemerkt dat de lafhartigen, die niet in de uiteindelijke overwinning van de Islām geloofden, hier worden ingedeeld bij de hypocrieten.

 

13a. Jathrib was de naam waaronder Madinah bekend stond voor de vlucht van de Profeet (s.a.w.) naar die stad. Na de vlucht van de Profeet (s.a.w.) daar naartoe, kreeg zij de naam Madinah al-Nabi ofwel de Stad van de Profeet (s.a.w.) of kort Madinah.

13b. Dat wil zeggen, keer terug tot afgoderij om zo jullie levens te redden, of blaas de aftocht en keer terug naar jullie huizen.

 

14a. Deze verzen beschrijven de toestand van de hypocrieten die excuses naar voren brachten om niet tegen de tegenstanders van de moeslims te hoeven vechten. Als een vijand de stad van een andere kant was binnengekomen en hen had uitgenodigd de handen ineen te slaan om tegen de moeslims te vechten, zouden ze klaar hebben gestaan om te vechten. De slotwoorden laten zien dat zij zelfs Madinah verlaten zouden hebben om de moeslims aan te vallen, en dus niet bezorgd zouden zijn geweest om de veiligheid van hun huizen.

 

PARAGRAAF 3: De vlucht van de bondgenoten: Qoeraizah gestraft

 

21 Laqad kaana lakum fie Rasoelil-laahi ‘Uswatun Hasanatul-liman kaana yardjullaaha wal- Yawmal-‘Aagira wa zakarallaaha kasieraa.

21 In de Boodschapper van Allāh hebben jullie zeker een uitstekend voorbeeld voor degene die hoopt op Allāh en de Laatste dag, en die Allāh vaak gedenkt.a

22 Wa lammaa ra-‘al–Mu’-minoenal–‘Ahzaaba qaaloe haazaa maa wa-‘ada-nallaahu wa Rasoeluhoe wa sada- qallaahu wa Rasoeluh. Wa maa zaadahum ‘illaaa ‘iemaananwwa tasliemaa.

22 En toen de gelovigen de bondgenoten zagen, zeiden zij: Dit is wat Allāh en Zijn Boodschapper ons beloofden, en Allāh en Zijn Boodschapper spraken de waarheid. En het voegde slechts toe aan hun geloof en hun onderwerping.a

 

23 Minal–Mu’-miniena ridjaalun-sadaqoe maa ‘aahadullaaha ‘alayh: fa-minhum-man-qazaa nahbahoe wa minhum-manyyantazir: wa maa baddaloe tabdielaa:

23 Onder de gelovigen zijn mensen die zich houden aan het verbond dat zij sloten met Allāh; dus onder hen is degene die zijn gelofte is nagekomen, en onder hen is degene die nog wacht, en zij zijn niet in het minst veranderda

 

24 Liyadjziyallaahus–Saadiqiena bi–Sidqihim wa yu-‘azzibal–Munaafiqiena ‘in-sjaaa-‘a ‘aw yatoeba ‘alayhim: ‘innallaaha kaana Ghafoerar–Rahiemaa.

24 Dat Allāh de waarheidlievenden mag belonen voor hun waarheid en de hypocrieten mag straffen als het Hem behaagt, of Zich (barmhartig) tot hen mag keren. Waarlijk is Allāh immer Vergevensgezind, Barmhartig.a

 

25 Wa raddallaahullaziena kafaroe bi-ghayzihim lam yanaaloe gayraa; wa kafallaahul–Mu’-minienal-qitaal. Wa kaanallaahu Qawiyyan ‘Aziezaa.

25 En Allāh dreef de ongelovigen terug in hun woede – zij kregen geen overwicht. En Allāh was voor de gelovigen voldoende in de strijd. En Allāh is immer Sterk, Machtig.

 

26 Wa ‘anzallallaziena zaaharoe-hum-min ‘ahlil–Kitaabi min sayaasihim wa qazafa fie quloebihimur-ru’-ba farieqan taqtuloena wa ta’-siroena farieqaa.

26 En Hij verdreef degenen onder de Mensen van het Boek die hen steunden uit hun forten en Hij vervulde hun harten met ontzag; jullie doodden een aantal, en een aantal namen jullie gevangen.a

 

27 Wa ‘awrasakum ‘arzahum wa diyaarahum wa ‘amwaalahum wa ‘ardal-lam tata-‘oehaa. Wa kaanallaahu ‘alaa kulli sjay-‘in – Qadieraa.

27 En Hij maakte jullie tot erfgenamen van hun land en hun woningen en hun bezittingen, en (van) een land dat jullie nog niet hebben betreden. En Allāh is immer de Bezitter van macht over elle dingen.a

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

21a. Dit vers wijst op een zeer belangrijke waarheid en op een onderscheidende eigenschap van de Heilige Profeet (s.a.w.), namelijk dat hij onder alle omstandigheden het beste voorbeeld en het hoogste model van deugdzaamheid is voor de gelovigen. Als hij geen legers had geleid, dan had hij niet als voorbeeld kunnen dienen voor een generaal die legers in de strijd leidt. Als hij niet persoonlijk gevochten had, dan had hij geen voorbeeld kunnen zijn voor een soldaat die zijn leven geeft voor de zaak van de waarheid, rechtvaardigheid en vrijheid. Als hij geen wetten had gemaakt om zijn volgelingen mee te leiden, dan had hij nooit als een bijzonder voorbeeld voor een wetgever beschouwd kunnen worden. Had hij geen beslissingen genomen in bepaalde zaken, dan had hij niet als licht kunnen dienen voor rechters en magistraten. Als hij niet getrouwd was, dan had hij de mannen bij praktisch de helft van hun alledaagse plichten onbegeleid moeten laten en had hij hen niet kunnen laten zien hoe men een vriendelijke en attente echtgenoot en een liefhebbende vader moet zijn. Als hij geen wraak had genomen op de tirannen vanwege het onrecht dat zij onschuldige mensen hadden aangedaan, als hij zijn onderdrukkende vijanden niet had overwonnen en had vergeven, als hij niet de fouten van degenen die aan hem verbonden waren door de vingers had gezien, dan had hij geen uitstekend voorbeeld en volmaakt rolmodel kunnen zijn, zoals hier van hem gezegd wordt. Het is inderdaad de onderscheidende eigenschap van zijn leven dat hij niet alleen een praktische leidraad voor alle aspecten van het leven, maar dat hij met zijn eigen leven ook een praktische illustratie gaf van al deze regels.

Hier zijn nog twee punten de moeite waard om op te merken. In de eerste plaats is het feit dat de Profeet (s.a.w.) een voorbeeld is een afdoende antwoord aan al degenen die hem bekritiseren. Was het immers niet zo dat juist het leiding geven van mensen in verschillende alledaagse omstandigheden en toestanden. De Profeet (s.a.w.) door al die omstandigheden heen hielp? Ten tweede, de morele kwaliteiten die sluimeren in de mens blijven in slaap, tenzij zij tot leven worden geroepen. Vandaar dat niemand kan zeggen dat hij over hoge morele kwaliteiten beschikt, tenzij hij de kans heeft gehad om dit te laten zien en hij het er eervol heeft afgebracht.

Het moment waarvan wordt aangegeven dat de Profeet (s.a.w.) een voorbeeld vormde voor de gelovigen, was een aangelegenheid waarbij hij grote vasthoudendheid toonde in een zeer gevaarlijke situatie. Hij vertrouwde op Allāh’s hulp en bleef standvastig onder de zwaarst mogelijke beproevingen. Aan de gelovigen wordt verteld dat zij de moed niet moeten laten zakken, maar dat zij het voorbeeld van de Heilige Profeet (s.a.w.) moeten volgen.

 

22a. Er wordt hier verwezen naar de Goddelijke belofte dat er een tijd zal komen dat de gecombineerde strijdkrachten van Arabië op de vlucht zullen worden gejaagd. Deze belofte werd lang daarvoor gedaan, in een tijd waarin de Heilige Profeet (s.a.w.) en zijn weinige volgelingen zwaar vervolgd werden in Makkah. De woorden van één profetie luiden zo: "Wat een leger van de bondgenoten wordt hier op de vlucht gejaagd" (38:11); "Spoedig zullen de legers verpletterd worden, en zij zullen hun ruggen toekeren" (54:45), zegt een andere. Dus toen de geallieerde srijdkrachten Madinah aanvielen, waren de woorden van de profetie in het hart van iedere ware moeslim geborgen. Zij verheugden zich, want zij waren er zeker van dat de geallieerde strijdkrachten van de vijand op de vlucht gejaagd zouden worden. Alleen de hypocrieten hadden hun twijfels, zoals de laatste paragraaf laat zien. De strijd had in feite geϊnspireerd tot een nog groter vertrouwen in de uiteindelijke overwinning van de Islām. Niet alleen omdat er eerdere profetieën werden vervuld, maar vooral omdat de Profeet (s.a.w.) ook hier een profetische uitspraak deed. Toen de Heilige Profeet (s.a.w.) een grote steen kapot sloeg met een hamer (een steen die een obstakel bleek te zijn bij het graven van de greppel), volgde er een lichtflits en kondigde hij aan dat de lichtflits aan hem de paleizen van de Chosroes en de Caesars had onthuld, en dat hem verteld was dat zijn volgelingen zouden triomferen over beide rijken (AH. IV, p. 303).

 

23a. Sommige gelovigen werden martelaren voor de zaak van de waarheid. Anderen wachtten nog, verlangend hun leven te laten voor dezelfde zaak.

 

24a. Zoals ook in v. 17, wordt hier duidelijk gesteld dat niet alle hypocrieten gestraft zouden worden, maar dat Allāh Zich barmhartig zou tonen tegenover hen en alleen diegenen zou straffen die het verdienden gestraft te worden. Zo gebeurde het dat de meesten van hen achteraf oprechte bekeerlingen tot de Islām werden.

 

26a. De Bani Qoeraizah hadden een verbond gesloten met de Heilige Profeet (s.a.w.), en toen de vijand Madinah belegerde waren zij verplicht deze aanval af te weren; zie 2:84a. In plaats daarvan schaarden zij zich aan de kant van het omsingelende leger. Muir geeft toe dat "het afgesproken was dat de Qoeraizah de Qoeraisj zouden helpen". Hoewel hij betwijfelt of zij "meededen aan actieve vijandigheden", bestaat er zeer overtuigend bewijs dat zij een overeenkomst hadden gesloten met de Qoeraisj om de moeslims van binnenuit aan te vallen. Toen de belegeraars op de vlucht sloegen en de Qoeraizah naar hun fort terugkeerden, belegerde de Heilige Profeet (s.a.w.) daarom hun fort. Het ongestraf laten van zo’n interne vijand zou immers een bron van altijd aanwezig gevaar zijn voor de veiligheid van de moeslimgemeenschap. Na vijfentwintig dagen belegerd te zijn geweest, gaven zij uitdrukking aan hun bereidheid zich over te geven, op voorwaarde dat zij zich zouden onderwerpen aan het vonnis dat werd afgekondigd door Sa‘d ibn Moe ‘ādh. Als zij de Profeet (s.a.w.) vertrouwd hadden, zou hij hen waarschijnlijk dezelfde straf gegeven hebben als die hij aan de Qainoeqā’ gaf, namelijk emigratie, Sa‘d echter, was geërgerd over hun verraad en zijn oordeel was dat de strijdende mannen ter dood gebracht moesten worden en dat de anderen gevangen genomen moesten worden (B. 56:168). Dit was in overeenstemming met de joodse wet: "Maar als zij geen vrede met u sluit, doch de strijd met u aanbindt, dan zult gij ze belegeren. En de Here, uw God, zal ze in uw macht geven en gij zult al haar mannelijke inwoners slaan met de scherte des zwaards. Alleen de vrouwen, de kinderen, het vee en alles wat zich in de stad bevindt, de gehele buit, moogt gij voor u zelf roven" (Deut. 20: 12–14). Driehonderd mannen stierven onder deze veroordeling, en hun land viel in de handen van de moeslims.

 

27a. Een land dat jullie nog niet hebben betreden, verwijst naar de vreemde landen die hier beloofd worden aan de moeslims en die zij later zouden veroveren.

 

PARAGRAAF 4: Huiselijke eenvoud van de Profeet (s.a.w.)

 

28 Yaaa-‘ayyuhan–Nabiyyu qul-li-‘azwaadjika ‘in-kuntunna turidnal-hayaatad-dunyaa wa zienatahaa fata-‘aalayna ‘umatti’-kunna wa ‘usarrih-kunna saraahan-djamielaa.

28 O Profeet (s.a.w.), zeg tegen jouw echtgenotes: Wanneer jullie verlangen naar dit wereldse leven en zijn verfraaiing, kom, ik zal jullie een voorziening geven en jullie toestaan op plezierige wijze te vertrekken.a

 

29 Wa ‘in-kuntunna turidnallaaha wa Rasoelahoe wad–Daaral–‘Aagirata fa-‘innallaaha ‘a-‘adda lil–uhsinaati minkunna ‘adjran ‘aziemaa.

29 En wanneer jullie velangen naar Allāh en Zijn Boodschapper en naar het verblijf in het Hiernamaals, dan heeft Allāh voor de weldoeners onder jullie zeker een geweldige beloning bereid.

 

30 Yaa–niesaaa-‘an–Nabiyyi many-ya’-ti minkunna bifaahisjatim-mubayyinatiny-yuzaa-‘af lahal- ‘Azaabu zi’-fayn: wa kaana zaalika ‘alallaahi yasieraa.

30 O echtgenotes van de Profeet (s.a.w.), voor wie van jullie schuldig is aan openlijk onbetamelijk gedrag, zal de straf verdubbeld worden. En dit is eenvoudig voor de Allāh.a

 

31 WA MANYYAQNUT minkunna lillaahi wa Rasoelihie wa ta’-mal saalihan-nu’-tihaaa ‘adjrahaa marratayni wa ‘a’-tadnaa lahaa Rizqan-kariemaa.

31 En aan wie van jullie gehoorzaam is aan Allāh en Zijn Boodschapper en goeddoet, zullen Wij een dubbele beloning geven, en voor haar hebben Wij een eerzaam onderhoud bereid.a

 

32 Yaa–Nisaaa-‘an- Nabiyyi lastunna ka-‘ahadim-minannisaaa-‘i ‘inittaqaytunna falaa tagza’-na bil-qawli fayatma-‘allazie fie qalbihie marazunwwa qulna qawlam-ma’-roefaa.

32 O echtgenotes van de Profeet (s.a.w.), jullie zijn niet als andere vrouwen. Als jullie aan je plicht willen voldoen, wees dan niet zacht(aardig) in jullie woorden, opdat degene in wiens hart een ziekte schuilt niet zal smachten; en spreek een woord van goedheid.a

 

33 Wa qarna fie buyoetikunna wa laa tabarradjna tabarrudjal–Djaahi-liyyatil-‘oelaa wa ‘aqimnas– Salaata wa ‘aatienaz–Zakaata wa ‘ati’-nallaaha wa Rasoelah. ‘Innamaa yuriedullaahu liyuzhiba ‘ankumur-ridjsa ‘Ahlal–Bayti wa yutah-hirakum tathieraa.

33 En blijf in jullie huizen en toon (jullie schoonheid) niet zoals het tonen in vroegere tijden van onwetendheid; en onderhoud het gebed, en betaal de armenbelasting, en gehoorzaam Allāh en Zijn Boodschapper. Allāh’s wenst alleen onreinheid bij jullie weg te nemen, o mensen in het huishouden, en jullie te zuiveren met een (grondige) zuivering.a

 

34 Wazkurna maa yutlaa fie buyoetikunna min ‘Aayaatillaahi wal–Hikmah: ‘innallaaha kaana Latiefan gabieraa.

34 En onthoud wat er in jullie huizen wordt voorgedragen van de boodschap van Allāh en de Waarheid. Waarlijk is Allāh immer de Kenner van subtiliteiten, Zich Bewust.a

----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

28a. De introductie van het onderwerp van de eenvoud van de Profeet (s.a.w.) in zijn huiselijk leven is hier zeer van toepassing. De moeslims werden nu steeds machtiger en rijker. De zegen bij Badr, de inbeslagname van de stukken land en het bezit van de Qoeraizah, hadden hun rijkdom doen toenemen. Het was onder deze omstandigheden logisch dat de echtgenotes van de Profeet (s.a.w.) zouden verlangen naar betere levensomstandigheden dan zij tot dan toe hadden genoten. Maar juist op dit moment zien we een openbaring die hen oplegt in de uiterste eenvoud te leven. Deze beperkingen konden niet afkomstig zijn van een bedrieger, en zelfs niet van een man van de wereld wiens macht en vermogen iedere dag toenamen. Als de Profeet (s.a.w.) zijn echtgenotes had toegestaan te delen in de algemene voorspoed van de gemeenschap, zou er niet het minste bezwaar kunnen zijn geweest. Maar hij ontving een openbaring die hem en zijn meest naaste familieleden onthield van de materiële voordelen die anderen makkelijk konden verwerven. De heerlijkheden van deze wereld waren verkrijgbaar en niet verboden voor enige moeslim, maar dergelijke vergankelijke ijdelheden konden niet worden toegestaan in het huishouden van Allāh’s Profeet (s.a.w.). Aangezien hij over de middelen beschikte, zou het zijn echtgenotes zijn toegestaan te vertrekken met ruime en voldoende giften, wanneer zij dat wensten. Deze passage werpt ook licht op het doel van de huwelijken van de Profeet (s.a.w.). Was het zo geweest dat zijn doel uit seksueel vermaak bestond, dan zou hij immers niet bereid zijn geweest om het gemak en het comfort dat gepaard gaat met zuiver vleselijke lusten, op te geven voor het behoud van de Spartaanse eenvoud die hij zijn houshouden had opgelegd.

 

30a. Het woord fāhisjah betekent ieder kwaad dat de normale grenzen te buiten gaat, alles dat niet overeenkomt met de waarheid of met de regels of maatstaven, of al het onbetamelijke (LL). Zoals al in 4:19c wordt aangetoond, omvat het woord het haten en verlaten van de echtgenoot, de echtgenoot en zijn familie schade berokkenen. Het betekent niet noodzakelijkwijs overspel of wellustigheid. Vandaar dat veel commentatoren het woord fāhisjah hier uitleggen in haar breedste betekenis, namelijk als alles wat de Profeet (s.a.w.) aanstoot kan geven.

Er moet worden opgemerkt dat de echtgenotes van de Profeet (s.a.w.) niet alleen de wereldse voordelen werden onthouden die voor andere moeslimvrouwen wel toegankelijk waren, maar dat ieder onbetamelijk gedrag van hun kant dubbel zo zwaar bestraft werd. Kon dit het werk zijn van een bedrieger? In hun geval wordt de straf verzwaard omdat zij, aanwezig in het huis van de Profeet (s.a.w.), een betere kans hadden in de juiste richting geleid te worden en hun levens in de grootste zuiverheid door te brengen. Er moet worden opgemerkt dat de echtgenotes van de Profeet (s.a.w.) zich nooit in het minst onzedelijk hebben gedragen.

 

31a. De dubbele beloning waarover hier wordt gesproken, betekent slechts een grotere beloning, zoals de woorden eerzaam onderhoud aangeven. De grotere beloning is te danken aan het feit dat zij zichzelf de gewone gemakken van het leven ontzeggen door in het huis van de Profeet (s.a.w.) te blijven.

 

32a. Hoewel dit bevel in het bijzonder voor de echtgenotes van de Profeet (s.a.w.) gold, is het eigenlijk een levensregel voor alle moeslimvrouwen. Hij beveelt zuiverheid van hart aan, en kuisheid in de relaties tussen de seksen. Het is hen niet verboden tegen mannen te spreken, maar als veiligheidsmaatregel tegen de mogelijke neiging van het hart naar kwade gedachten, wordt hen gezegd zich niet te verliezen in zachtaardige en amoureuze conversatie met de andere sekse. Het wordt de echtgenotes van de Profeet (s.a.w.) hier duidelijk gemaakt dat zij niet als andere vrouwen waren, omdat zij in contact kwamen met grote aantallen mensen die naar hen toe kwamen om te leren van de schatten van wijsheid die zij van de Profeet (s.a.w.) ontvingen. Een zinspeling hierop ligt besloten in de slotwoorden van het vers, en spreek een woord van goedheid.

 

33a. Voor de wijze van zuivering, wordt in het voorgaande vers een voorstel gedaan: de uiterste eenvoud betrachten in het leven, iedere onzedelijkheid vermijden en schoonheid niet tonen aan anderen. De onreinheid die Allāh zo weg zal nemen is de onreinheid van het verlangen naar wereldse rijkdom. Aangezien de Profeet (s.a.w.) een voorbeeld moest zijn voor de gelovigen, moest zijn huishouden een voorbeeld zijn van eenvoud en zuiverheid voor de moeslimvrouwen; vandaar dat zij moeders van de gelovigen worden genoemd; zie 6a.

Er moet worden opgemerkt dat de echtgenotes van de Profeet (s.a.w.) hier aaangesproken worden met ahl al-bait, of de mensen in het huishouden, wat ze primair zijn, terwijl zijn kinderen en kleinkinderen ook daarin opgenomen kunnen zijn. Bij twee andere gelegenheden in de Heilige Qoer-ān, wordt de zinsnede ahl al-bait gebruikt om te verwijzen naar een echtegenote, zoals in het geval van de echtgenote van Abraham (11:73) en Amrams echtgenote oftewel de moeder van Mozes (28:12). Ook dit gebruik laat zien dat het de echtgenote is, de meesteres van het huis, waarnaar wordt verwezen met de zinsnede ahl al-bait. Volgens dit vers konden de kinderen van de Profeet (s.a.w.) slechts een vorm van godvruchtigheid eisen waarin zijn echtgenotes ook deelden.

Het is een feit dat de echtgenotes van de Profeet (s.a.w.) niet alleen uiterste eenvoud betrachtten tijdens zijn leven, maar ook nog na zijn dood. Toen de moeslims een zeer welvarende natie werden en er grote bezoldigingen werden betaald aan de echtgenoes van de Profeet (s.a.w.), stonden zij niet toe dat de rijkdom zich opstapelde in hun huizen, maar verspreidden zij het onder de mensen die het verdienden. Speciaal van ‘Ā‘isjah wordt verhaald dat zij zo gul was in het weggeven van wat haar toekwam, dat zij zelf soms niet over de middelen beschikte voor de avondmaaltijd.

 

34a. De echtgenotes van de Profeet (s.a.w.) dienden niet alleen als voorbeelden van deugd voor de gelovigen, mannen zowel als vrouwen. Er werd ook van hen verlangd dat zij de gelovigen de leer van het geloof onderwezen, van hetgeen in hun huizen werd voorgedragen van de boodschap van Allāh en van Wijsheid. Vandaar dat hen gezegd wordt dat zij niet alleen de geboden van de Heilige Qoer-ān moeten onthouden – de boodschap van Allāh – maar ook de Wijsheid die de Profeet (s.a.w.) onderwees door zijn handelwijze en zijn woorden, d.w.z. de Soennah.

 

PARAGRAAF 5: Het huwelijk van de Profeet (s.a.w.) met Zainab

 

35 ‘Innal–Muslimiena wal–Muslimaati wal-mu’-miniena wal-mu’-minaati wal-qaanitiena wal-qaanitaati was-saadiqiena was-saadiqaati was-saabiriena was-saabiraati wal-gaasji-‘iena wal-gaasji-‘aati walmu-tasaddiqiena wal-mutasaddiqaati was-saaa-‘imiena was-saaa-‘imaati wal-haafiziena furoedjahum wal-haafizaati wazzaakirienallaaha kasieranwwazaakiraati ‘a-‘addallaahu lahum-magfiratanwwa ‘adjran ‘aziemaa.

35 Voor de mannen die zich onderwerpen en de vrouwen die zich onderwerpen, en de gelovige mannen en de gelovige vrouwen, en de gehoorzame mannen en de gehoorzame vrouwen, en de waarheidlievende mannen en de waarheidlievende vrouwen, en de geduldige mannen en de geduldige vrouwen, en de nederige mannen en de nederige vrouwen, en de liefdadige mannen en de liefdadige vrouwen, en de vastende mannen en de vastende vrouwen, en de mannen die hun kuisheid bewaren en de vrouwen die bewaren, en de mannen die Allāh regelmatig gedenken en de vrouwen die gedenken – waarlijk heeft Allāh voor hen vergeving bereid en een geweldige beloning.a

 

36 Wa maa kaana li–Mu’-mininwwa laa Mu’–minatien ‘izaa qazallaahu wa Rasoeluhoe ‘amran ‘any-yakoena lahumul-giyaratu min amrihim: wa many-ya’-sillaaha wa Rasoelahoe faqad zalla zalaalam-mubienaa.

36 En het past een gelovig man of een gelovige vrouw niet, wanneer Allāh en Zijn Boodschapper over een zaak hebben beslist, om in hun zaak een keuze uit te oefenen. En wie ongehoorzaam is aan Allāh en Zijn Boodschapper, dwaalt zeker af naar duidelijke dwaling.a

 

37 Wa iz taqoelu lillazie ‘an-amallaahu alayhi wa’ an-‘amta ‘alayhi ‘amsik alayka zawdjaka watta- qillaaha wa tugfie fie nafsika mallaahu mubdiehi wa tagsjannaas. Wallaahu ahaqqu an-tag-sjaah. Fa- lammaa qazaa Zaydum-mienhaa wataran-zawwadjnaakahaa likay laa yakoena alal– Mu’-miniena haradjun-fie ‘azwaadji ad-‘iyaaa-‘ihim ‘izaa qazaw minhunna wataraa. Wa kaana amrullaahi maf-‘oelaa.

37 En toen jij tegen degene die door Allāh was begunstigd en die jij had begunstigd zei: Houd jouw echtgenote voor jezelf en voldoe jouw plicht aan Allāh; en in jouw hart verborg jij wat Allāh aan het licht zou brengen, en jij vreesde mensen terwijl Allāh er meer recht op heeft dat jij Hem vreest. Dus toen Zaid haar huwelijkse band verbrak, gaven Wij haar aan jou tot echtgenote, zodat er voor de gelovigen geen moeilijkheid zou zijn aangaande de echtgenotes van hun aangenomen zonen, wanneer deze hun huwelijkse band hebben verbroken. En Allāh’s bevel wordt altijd uitgevoerd.a

 

38 Maa kaana ‘alan–Nabiyyi min haradjin fiemaa farazallaahu lah. Sunnatallaahi fillaziena galaw min-qabl. Wa kaana amrullaahi qadaram-maqdoeraa.

38 Voor de Profeet (s.a.w.) schuilt er geen kwaad in wat Allāh voor hem heeft verordend. Zo heeft Allāh dat ook gedaan met degenen die zijn voorgegaan. En het bevel van Allāh is een verordening die onbetwistbaar is gemaakt –

 

39 ‘Allaziena yuballighoena Risaalaatillaahi wa yagsjawnahoe wa laa yagsjawna ‘ahadan ‘illallaah. Wa kafaa billaahi Hasiebaa.

39 Degenen die de boodschap van Allāh overbrengen en Hem vrezen, en die niemand vrezen behalve Allāh. En Allāh is Genoegzaam om de rekening op te maken.

 

40 Maa kaana Muhammadun ‘abaaa ‘ahadim-mir-ridjaalikum wa laakir–Rasoelallaahi wa Gaataman–Nabiyyien : wa kaanallaahu bi-kulli sjay-‘in ‘Aliemaa.

40 Moehammad (s.a.w.) is niet de vader van één van jullie mannen, maar hij is de Boodschapper van Allāh en het Zegel van de profeten. En

Allāh is immer de Weter van alle dingen.a

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

35a. Dit vers herhaalt tienmaal dat vrouwen alle goede eigenschappen kunnen bereiken die ook mannen kunnen bereiken. Het maakt op overtuigende wijze duidelijk dat volgens de Qoer-ān vrouwen op hetzelfde geestelijk niveau staan als mannen.

 

36a. Alle commentatoren zijn het erover eens dat dit vers werd geopenbaard toen de Heilige Profeet (s.a.w.) aan Zainab, zijn nicht en de dochter van zijn tante, vroeg te trouwen met Zaid, zijn geadopteerde zoon. Zowel Zainab als haar broer waren gekant tegen deze verbintenis, want Zaid was een vrijgelaten slaaf. Omdat zij wilden gehoorzaam aan deze openbaring, overwonnen zij hun scrupules en accepteerde Zainab Zaid als haar echtgenoot (IJ, Rz, Kf, JB). Het vers houdt geen verband met de daarop volgende gebeurtenissen, die de echtscheiding en het huwelijk van Zainab met de Heilige Profeet (s.a.w.) teweegbrachten. Het maakt bovendien duidelijk dat het de Profeet (s.a.w.) zelf was die dit huwelijk tussen Zainab en Zaid regelde en als het niet uit eerbied voor zijn wensen was geweest, zou Zainab nooit toegestemd hebben in deze verbintenis.

 

37a. Dit vers bestaat uit twee afzonderlijke en aparte delen. Het eerste beschrijft de echtscheiding van Zaid en Zainab, en het tweede, dat begint met dus toen Zaid enz., gaat over het huwelijk van de Heilige Profeet (s.a.w.) met Zainab. Het is daarom noodzakelijk een volledige uitleg te geven van de gebeurtenissen in verband met dit huwelijk. Zaid behoorde tot de stam van Kalb, en werd tijdens zijn jeugd gevangen genomen en in Makkah verkocht als slaaf. Daar werd hij gekocht door de broer van Chadidjah, die hem doorgaf aan zijn zuster. Zij, op haar beurt, gaf hem aan de Heilige Profeet (s.a.w.) die hem, zoals zijn gewoonte was, vrijliet. Maar Zaid was zo gehecht aan de Heilige Profeet (s.a.w.), dat toen de Profeet (s.a.w.) hem de keuze gaf met zijn vader terug te keren naar huis of bij hem te blijven, Zaid voor het laatste koos. Vanwege zijn grote genegenheid werd Zaid de zoon van Moehammad (s.a.w.) genoemd, en hij was een van de vroege bekeerlingen tot de Islām. Aan deze gebeurtenissen refereren de openingswoorden, wanneer zij Zaid beschrijven als iemand die zowel van Allāh als van de Profeet (s.a.w.) een gunst had ontvangen.

Zainab was de dochter van een tante van de Profeet (s.a.w.) zelf, Oemaimah, dochter van ‘Abd al-Moettalib. Zij was een van de vroege bekeerlingen tot de Islām, en de Heilige Profeet (s.a.w.) stelde aan haar broer voor dat zij zou trouwen met Zaid. Zowel broer als zus waren gekant tegen deze verbintenis, en gaven slechts toe onder druk van de Heilige Profeet (s.a.w.), waarvoor verwezen wordt naar de vorige voetnoot. Er wordt gezegd dat zij beiden verlangden dat de Heilige Profeet (s.a.w.) zelf met Zainab zou trouwen. In feite was het zo dat, toen er een huwelijk werd voorgestreld aan Zainab, zij hier in toestemde in de veronderstelling dat de Profeet (s.a.w.) haar voor zichzelf wilde (Rz), maar de Profeet (s.a.w.) stond erop dat zij Zaid zou aanvaarden (IJ).

Het huwelijk was echter geen gelikkig huwelijk. Zainab was slechts gehumeurd, en ze had Zaid nooit gemogen vanwege het stigma van slavernij dat kleefde aan zijn naam. Er ontstonden verschillen van mening en Zaid gaf aan de Profeet (s.a.w.) te kunnen dat hij van Zainab wilde scheiden. Het nieuws deed de Profeet (s.a.w.) verdriet, want hij had gestaan op het huwelijk en daarom adviseerde hij Zaid om niet van haar te scheiden. Hij vreesde dat mensen er bezwaar tegen zouden hebben dat een huwelijk dat door de Profeet (s.a.w.) was geregeld niet zou slagen. Volgens één interpretatie verwijzen de woorden en jij vreesde mensen terwijl Allāh er meer recht op heeft dat jij Hem vreest naar deze situatie. Volgens deze interpretatie verwijzen de woorden en in jouw hart verborg jij wat Allāh aan het licht zou brengen naar de zelfde aangelegenheid. De Profeet (s.a.w.) vond het namelijk niet prettig dat de meningsverschillen tussen Zainab en Zaid algemeen bekend zouden raken. Het bevel van de Profeet (s.a.w.) aan Zaid om niet van zijn echtgenote te scheiden, is in onmiskenbare bewoordingen opgenomen in de Heilige Qoer-ān. Het was echter allemaal voor niets, want Zaid scheidde uiteindelijk toch van Zainab. Volgens een andere interpretatie zijn de woorden en in jouw hart verborg jij tot aan dat jij Hem vreest echter een voortzetting van het advies dat de Profeet (s.a.w.) aan Zaid gaf om niet van Zainab te scheiden (Rz). Deze interpretatie past beter bij de context dan de eerste interpretatie, want zoals ons verderop in v. 39 wordt verteld, vreesden de profeten niemand anders dan Allāh.

 

Nadat Zainab gescheiden was, trouwde de Heilige Profeet (s.a.w.) met haar. Dit was de wens van haarzelf en van haar familieleden vóór haar huwelijk met Zaid en de Profeet (s.a.w.) was, nu dat het door hem geregelde huwelijk onsuccesvol bleek te zijn, moreel verplicht hun wensen te aanvaarden. Bovendien had de Qoer-ān zich uitgesproken tegen de gewoonte een aangenomen zoon te beschouwen als een echte zoon, en nu was er een gelegenheid waarbij de Heilige Profeet (s.a.w.) door zelf een voorbeeld te stellen deze gewoonte verder de kop kon indrukken. Deze reden wordt gegeven in het tweede deel van het vers: Wij gaven haar aan jou tot echtgenote, zodat er voor de gelovigen geen moeilijkheid zou zijn aangaande de echtgenotes van hun aangenomen zonen. De Qoer-ān geeft geen andere reden voor het huwelijk.

Dit eenvoudige verhaal is tot basis gemaakt voor een laaghartige aanval op de Heilige Profeet (s.a.w.). Er wordt beweerd dat de Profeet (s.a.w.), na Zainab toevallig door een halfopen deur gezien te hebben, gefascineerd was door haar schoonheid. Toen zou Zaid, nadat hij dit te weten was gekomen, van haar gescheiden zijn en zou zij dan de echtgenote van de Profeet (s.a.w.) zijn geworden. Dat Muir en Arnold, om niet te spreken van meer bevooroordeelde schrijvers, dit verhaal aanvaarden, laat slechts zien hoezeer religieuze vooroordelen kunnen doordringen in zogenaamde "krietiek". Er wordt toegegeven dat Zainab de dochter was van een tante van de Profeet (s.a.w.) zelf. Er wordt toegegeven dat zij een van de vroege bekeerlingen tot de Islām was die naar Madinah vluchten. Er wordt toegegeven dat de Profeet (s.a.w.) zelf het huwelijk tussen Zaid en Zainab had geregeld. Tot slot wordt er toegegeven dat Zainab, en ook haar broer, vóór zij met Zaid trouwde wensten dat de Heilige Profeet (s.a.w.) met haar in het huwelijk zou treden. Wat weerhield de Profeet (s.a.w.) er dan van met haar te trouwen toen zij nog een maagd was? Had hij haar niet eerder gezien? Hij was zo nauw aan haar verwant, dat een dergelijke veronderstelling op het eerste gezicht al belachelijk lijkt. Verder is het zo, dat vóór Zainabs huwelijk met de Profeet (s.a.w.) er geen afzondering van vrouwen was, en Muir zelf getuigt van de waarheid hiervan. Wat belette de Profeet (s.a.w.) om met haar te trouwen? Niet alleen had hij haar gezien toen zij een maagd was, maar ook kende hij haar vrij goed vanwege hun nauwe verwantschap en haar vroege geloof in de Islām. Bovendien verlangde zowel zij als haar familie dat de Profeet (s.a.w.) haar tot vrouw zou nemen. Het verhaal is zo belachelijk dat ieder normaal denkend mens het zonder aarzelen zou verwerpen.

 

40a. Het woord Chatām betekent een afsluiting of het laatste deel of gedeelte van iets, waarbij dat laatste de primaire betekenis is van het woord Chātim. Verder kan worden opgemerkt dat Chātam al-qaum altijd de laatste van het volk betekent – āchiroe-hoem (T, LL). Hoewel de Profeet (s.as.w.) gezien wordt als de laatste van de profeten en de geschiedenis aantoont dat er na hem geen profeet meer in de wereld is geweest, gebruikt de Heilige Qoer-ān het woord Chātam en niet Chātim. Er schuilt namelijk een diepere betekenis in de zinsnede zegel van de profeten, dan slechts het feit dat hij de laatste was. In feite duidt het op eindigheid in combinatie met de volmaaktheid van het profeetschap, tezamen met het voortduren van bepaalde zegeningen van het profeetschap onder zijn volgelingen. Hij is het Zegel van de profeten, omdat met hem het doel van het profeetschap, de manifestatie van de Goddelijke wil in wetten die de mensheid van leiding zouden moeten voorzien, eindelijk was voltooid met de openbaring van een volmaakte wetgeving in de Heilige Qoer-ān. Hij is ook het Zegel van de profeten omdat bepaalde gunsten die verleend werden aan profeten voor altijd zouden voortleven onder zijn volgelingen. Het was slechts de functie van de profeet om mensen van leiding te voorzien, ofwel door hen een wet te geven ofwel door de onvolkomenheden van een eerder bestaande wet te verwijderen. Ook gaf hij bepaalde nieuwe aanwijzingen, om aan de vereisten van de tijd tegemoet te komen. De omstandigheden van de vroegere menselijke samenleving stonden immers de openbaring van een volmaakte wet die aan de vereisten van verschillende generaties of verschillende plaatsen zou voldoen, niet toe. Maar de Heilige Profeet (s.a.w.) vaardigde een volmaakte wet uit, die tegemoet kwam aan alle tijden en alle landen. Omdat deze wet tegen alle vormen van verbastering werd beschermd, was de functie van de profeet niet langer noodzakelijk. Maar dit betekent niet dat de Goddelijke zegeningen die aan Zijn verkozen dienaren werden verleend, ontzegd zouden worden aan de uitverkorenen onder de moeslims. De mensen hadden geen nieuwe wet nodig omdat zij een volmaakte wet bezaten, maar zij hadden nog steeds behoefte aan Goddelijke gunsten. De hoogste van deze gunsten is Goddelijke inspiratie, en het wordt door de Islām erkend dat het Goddelijke Wezen nu via Zijn uitverkorenen spreekt zoals Hij dat ook in het verleden deed, maar dergelijke mensen zijn geen profeten in de ware zin van het woord. Volgens een zeer betrouwbare hadies zei de Profeet (s.a.w.) "er zullen in mijn gemeenschap", d.w.z. onder de moeslims, "mensen zijn die aangesproken zullen worden (door Allāh), hoewel zij geen profeten zullen zijn" (B. 62:6). Volgens een andere versie van dezelfde hadies krijgen zulke mensen de naam moehaddath (B. 62:6).

Wat hierboven wordt gesteld, wordt ondersteund door een uitspraak van de Heilige Profeet (s.a.w.): Niets is er van profeetschap overgebleven, behalve moebasjsjarāt, d.w.z. goed nieuws. En toen hem gevraagd werd wat er met moebasjsjarāt, of goed nieuws bedoeld werd, zei hij: "Ware visioenen" (B. 91:5). Volgens een andere hadies zou hij gezegd hebben: "Het visioen van de gelovige is één van de zesenveertig delen van het profeetschap" (B. 91:4). Profeetschap zelf is voorbij, maar een van zijn zegeningen is gebleven, en zal altijd voortbestaan onder de volgelingen van de Heilige Profeet (s.a.w.).

 

PARAGRAAF 6: De huwelijken van de Profeet (s.a.w.)

 

41 Yaaa-‘ayyuhallaziena ‘aamanuz-kurullaaha zikran-kasieraa;

41 O jullie die geloven, gedenk Allāh met veel gedenking,

 

42 Wa sabbihoehu bukratanwwa ‘asielaa.

42 En verheerlijk Hem in de ochtend en in de avond.

 

43 Huwallazie yusallie ‘alaykum wa malaaa-‘ikatuhoe liyugridjakum-minaz–Zulumaati ‘ilan-Noer: wa kaana bil–Mu’-miniena Rahiemaa.

43 Hij is het Die zegeningen op jullie neer doet dalen, en (zo ook) Zijn engelen, opdat Hij jullie uit de duisternis het licht binnen mag leiden. En Hij is immer Barmhartig voor de gelovigen.a

 

44 Tahiyyatuhum Yawma yalqawnahoe Salaam; wa ‘a-‘adda lahum ‘Adjran–Kariemaa.

44 Hun groet op de dag dat zij Hem ontmoeten zal zijn, Vrede! en Hij heeft voor hen een eerzame beloning bereid.

 

45 Yaaa-‘ayyuhan–Nabiyyu ‘innaaa ‘arsalnaaka Sjaahidanwwa Mubasj-sjiranwwa Nazieraa,-

45 O Profeet (s.a.w.), waarlijk hebben Wij jou gestuurd als een getuige, en een brenger van goed nieuws en een waarschuwer,

 

46 Wa Daa-‘iyan ‘ilallaahi bi-‘iznihie wa Siraadjam–Munieraa.

46 En als een uitnodiger tot Allāh met Zijn toestemming, en als een lichtgevende zon.a

 

47 Wa basjsjiril–Mu’-miniena bi-‘anna lahum-minallaahi Fadlan-kabieraa.

47 En geef de gelovigen het goede nieuws dat zij grootse goedgunstigheid van Allāh zullen ontvangen.

 

48 Wa laa tuti-‘il-kaafiriena wal–Munaafiqiena wa da’-‘azaahum wa tawakkal ‘alallaah. Wa kafaa billaahi Wakielaa.

48 En wees niet gehoorzaam aan de ongelovigen en de hypocrieten, en negeer hun ergerlijke woorden,a en vertrouw op Allāh, en het is voldoende dat Allāh de leiding heeft (over zaken).

 

49 Yaaa-‘ayyuhallaziena ‘aamanoe ‘izaa nakahtumul–Mu’-minaati summa tallaqtumoehunna min qabli ‘an-tamassoehunna famaa lakum alayhinna mien ‘Iddatin ta’-taddoenahaa famatti-oehunna wa sarri- hoehunna saraahan djamielaa.

49 O jullie die geloven, wanneer jullie met gelovige vrouwen trouwen, en hen dan scheiden vóór jullie hen aanraken, dan hebben jullie wat hun betreft geen termijn waar jullie je aan moeten houden.a Maar tref een voorziening voor hen, en laat hen op vriedelijke wijze gaan.

 

50 Yaaa-‘ayyuhan–Nabiyyu ‘innaaa ‘ahlalnaa laka ‘azwaadjakallatie ‘aatayta ‘udjoerahunna wa maa malakat yamienuka mimmaaa ‘afaaa-allaahu ‘alayka wa banaati ‘ammika wa banaati ‘ammaatika wa banaati gaalika wa banaati gaalaati-kallaatie haadjarna ma-‘ak: wamra-‘atam-Mu’-minatan ‘inw-wahabat nafsahaa lin–Nabiyyi ‘in araadan–Nabiyyoe ‘any-yastankihahaa;-gaalisatal-laka min doenil–MU’-minien; qad ‘alimnaa maa faraznaa ‘alay- him fie azwaadjihim wa maa malakat aymaanuhum likaylaa yakoena ‘alayka haradj. Wa kaanallaahu Ghafoerar–Rahiemaa.

50 O Profeet (s.a.w.), Wij hebben jouw echtgenotes aan wie jij hun bruidschatten hebt gegeven, voor jou wettig gemaakt,a en degenen in het bezit van jouw rechterhand uit het midden van degenen die Allāh jou heeft gegeven als krijgsgevangenen, en de dochters van uw oom aan vaderskant en de dochters van jouw tantes aan vaderskant, en de dochters van jouw oom aan moederskant, en de dochters van jouw tantes aan moederskant die met jou zijn gevlucht; en een gelovige vrouw, wanneer zij zich geeft aan de Profeet (s.a.w.) als de Profeet (s.a.w.) haar wenst te trouwen. (Dit geldt) speciaal voor jou, niet voor de gelovigenb Wij weten wat Wij hen hebben voorgeschreven wat betreft hun echtgenotes en degenen in het bezit van hun rechterhanden, zodat jou geen blaam treft. En Allāh is immer Vergevensgezind, Barmhartig.

 

51 Toerdjie man-tasjaa-‘u min-hunna wa tu’-wie ‘ilayka mantasjaa’: wa manibtagayta mimman ‘azalta falaa djunaaha ‘alayk. Zaalika ‘adnaaa ‘antaqarra ‘a’-yunuhunna wa laa yahzanna wa yarzayna bimaaa ‘aataytahunna kulluhunn: wallaahu ya’-lamu maa fie quloebikum: wa kaanallaahu ‘Alieman Haliemaa.

51 Jij mag breken met wie van hen je wil, en jij mag tot je nemen wie je wil. En wanneer jij een van degenen wenst, van wie jij voorlopig gescheiden was, dan treft jou geen blaam. Dit is zeer juist, opdat hun ogen koel blijven en zij niet zullen treuren, en opdat zij allen tevreden zullen zijn met wat jij hen geeft.a En Allāh weet wat er in jullie harten is. En Allāh is immer Wetend, Verdraagzaam.

 

52 Laa yahillu lakan-nisaaa-‘u mim-ba’-du wa laaa ‘an-tabaddala bihinna min ‘azwaadjinw- wa law ‘a’-djabaka husnuhunna ‘illaa maa malakat yamienuk: wa kaanallaahu ‘alaa kulli sjay-‘ir–Raqiebaa.

52 Het is jou niet toegestaan hierna nog echtgenotes te nemen,a noch hen in te wisselen voor andere echtgenotes,b zelfs wanneer hun schoonheid jou behaagt, behalve degenen in het bezit van jouw rechterhand.c En Allāh is immer Waakzaam over alle dingen.

----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

43a. Deze paragraaf behandelt de huwelijken en echtscheidingen van de Profeet (s.a.w.), en opent passend met een stelling die aangeeft hoe de Profeet (s.a.w.) Allāh tot grootste kracht had gemaakt in de levens van mensen die Allāh nooit gekend hadden. Weer was het door middel van de hervorming die door hem tot stand werd gebracht, dat zijn metgezellen uit de duisternis van onwetendheid werden geleid. Kon het dan zo zijn dat de man die anderen zuiverde zelf onzuiver was? Zou een sensuele man, een slaaf van zijn passies, een natie van idolate en onwetende mensen in een godlievend volk kunnen veranderen? Dit argument wordt in de volgende verzen aan de kaak gesteld en helder naar voren gebracht.

 

46a. De woorden impliceren duidelijk, dat iemand die licht aan anderen kon geven en die hen uit de diepten van onvolmaaktheid en immoraliteit kon verheffen tot de verhevenheid van reinheid en volmaaktheid, zelf niet in de duisternis van onreinheid kon verkeren.

De Profeet (s.a.w.) hier in eerste instantie omschreven als iemand die getuigde voor een verloren mensheid, voor mensen die ieder idee van Godbewustzijn hadden verloren, of zelfs het idee dat er een Allāh is. Meer dan dat, was hij een brenger van goed nieuws aan de mensheid. Hij bracht het nieuws dat Allāh Zich de mensheid nog steeds herinnerde, en dat Hij Zijn Profeet (s.a.w.) had gestuurd om deze gevallen mensheid te verheffen naar geestelijke grootsheid door in gemeenzaamheid met Hem te treden. Op hetzelfde moment was hij echter ook een waarschuwer, en hij vertelde hen dat als zij zouden volharden in hun zondige gewoonten, zij de slechte gevolgen hiervan zouden ondervinden. Zo was hij een Uitnodiger tot Allāh en de Zon van rechtschapenheid.

 

48a. Door te spreken over ergerlijke woorden, wordt duidelijk verwezen naar het gevit van zijn kleinzielige critici, die probeerden de grootste bron van rechtschapenheid die de wereld ooit gekend heeft ten onrechte af te schilderen als een kwaad. Tegen de Profeet (s.a.w.) wordt gezegd deze ergerlijke woorden te negeren, daar de tijd zou komen dat de vraag gesteld zou worden, zoals die al gesteld is, hoe het mogelijk was dat de Profeet (s.a.w.) de wereld verlichtte en de sluizen van het licht opende op de verduisterde wereld, als in zijn eigen geest het duister de boventoon zou hebben gevoerd?

 

49a. De reden dat deze verordening wordt gegeven tijdens de bespreking van de huwelijken van de Profeet (s.a.w.), lijkt samen te hangen met het huwelijk van de Heilige Profeet (s.a.w.) met een vrouw met de naam Asmā’, dochter van Noe’mān Kindi. Voor hij bij haar binnenging, vroeg zij om een echtscheiding en de Profeet (s.a.w.) liet haar gaan zoals zij gevraagd had. Er wordt verhaald dat ‘Oemar besliste dat zij niet als een echtgenote van de Profeet (s.a.w.) mocht worden beschouwd.

 

50a. Dat zijn echtgenotes voor de Profeet (s.a.w.) wettig waren behoeft geen toelichting. Het schijnt dat deze openbaring na 4:3 kwam, die het aantal echtgenotes dat een man kan hebben onder uitzonderlijke omstandigheden tot vier beperkt. Het wordt de Profeet (s.a.w.) echter duidelijk gemaakt, dat hij niet om die reden van het overtallig aantal hoefde te scheiden.

De huwelijken van de Profeet (s.a.w.) hebben zijn critici voorzien van het belangrijkste aanvalsmiddel tegen hem, en de laaghartige missionaris gaat zover dat hij hem op dat punt een wellusteling noemt, hoewel hij dat woord niet durft toe te passen op de echtgenoot van wel honderd echtgenotes. Daarom geef ik hieronder de volledige datails van de huwelijken van de Profeet (s.a.w.). Zijn leven kan wat betreft zijn huwelijken in vier perioden worden verdeeld. Deze zijn in het kort: (1) Een celibatair leven tot zijn 25e jaar. (2) Een getrouwd leven met één vrouw van zijn 25e tot zijn 54e jaar. (3) Verschillende huwelijken van zijn 54e tot 60e jaar. (4) Geen verder huwelijk na zijn 60e jaar. Over de eerste periode, het leven tot zijn vijfentwintigste als een celibataire jongere in een warm land, zegt een vijandig schrijver als Sir William Muir dat "alle deskundigen het erover eens zijn dat aan de jeugd van Moehammad (s.a.w.) een bescheidenheid van gedrag en een zuiverheid van gewoonten toegeschreven kunnen worden, die zeldzaam waren onder het volk van Makkah". In feite was losbandigheid in het Arabië van die tijd aan de orde van de dag, en het was temidden van een volk dat trots was op losse seksuele relaties dat de Profeet (s.a.w.) een leven leidde van buitengewone zuiverheid.

Dan komt de tweede periode van zijn 25e tot 54e jaar. Zijn eerste huwelijk werd voltrokken toen hij 25 jaar oud was. De weduwe Chadidjah die hij huwde, was veertig jaar oud, d.w.z. vijftien jaar ouder dan hij. Met haar, en alleen met haar, deelde hij alle jaren van zijn jeugd en mannelijkheid, tot zij drie jaar voor de Hidjrah stierf. Hij was toen al een oude man van vijftig. Deze omstandigheid is op zich al voldoende om alle muggenzifters die hem een wellusteling noemen van liegen te beschuldigen. Na haar dood trouwde hij, terwijl hij nog steeds in Makkah woonde, met Saudah, een weduwe van gevorderde leeftijd. Hij trouwde ook met ‘Ā’isjah, zijn enige maagdelijke echtgenote, terwijl hij nog in Makkah was, maar dat huwelijk werd pas vijf jaar later geconsummeerd, in het tweede jaar van de Hidjrah.

Dan volgde de vlucht naar Madinah. Aansluitend op de Vlucht moest hij vele gevechten leveren met zijn vijanden, de Qoeraisj, of met de stammen die aan de kant van de Qoeraisj stonden. Het resultaat van deze gevechten was een groot verschil tussen de aantallen vrouwen en mannen. Aangezien zijn favoriete volgelingen sneuvelden op het slagveld in de strijd met zijn vijanden, berustte de zorg voor hun families nu op de Profeet (s.a.w.) en zijn overgebleven metgezellen. In de slag bij Badr sneuvelde Choenais, zoon van Hoedzafāh, en de dochter van de getrouwe ‘Oemar, Hafsah, werd weduwe, ‘Oemar bood haar beurtelings aan, aan ‘Oethmān en aan Aboe Bakr, en uiteindelijk werd zij door de Heilige Profeet (s.a.w.) getrouwd in het derde jaar van de Hidjrah. ‘Abd Allāh, zoon van Djahsj, stierf als martelaar in Oehoed, en zijn weduwe Zainab, dochter van Choezaimah, werd in hetzelfde jaar getrouwd door de Profeet (s.a.w.). In het volgende jaar stierf Aboe Salamah, en zijn weduwe, Oemm Salamah, werd door de Profeet (s.a.w.) tot echtgenote genomen. Deze gebeurtenissen worden in de laatste paragraaf verteld, en leiden naar de echtscheiding van Zaid en Zainab. De Profeet (s.a.w.) trouwde met haar in het vijfde jaar van de Hidjrah onder al eerder genoemde omstandigheden. Oemm Habibah was een van zijn toegewijde volgelingen die naar Abessinië vluchtte met haar echtgenoot, ‘Oebaid Allāh, die daar christen werd. Toen hij stierf vond zijn weduwe troost in het feit dat zij door de Heilige Profeet (s.a.w.) tot echtgenote genomen werd in het zevende jaar van de Hidjrah.

Naast deze weduwen van zijn getrouwe volgelingen die hij door het lot verplicht was te beschermen, trouwde de Profeet (s.a.w.) met drie weduwen van zijn vijanden. Deze stap leidde zonder twijfel tot een verbond en tot het feit dat hij vrede sloot met de hele stam. Deze drie, Djoewairijah, Maimoenah en Safijjah, huwde hij in het zesde en zevende jaar van de Hidjrah. Met betrekking tot één van hen is het voldoende om op te merken dat, toen de Profeet (s.a.w.) met Djoewairijah trouwde er meer dan honderd families van de stam van Bani Moestaliq, waartoe zij behoorde, direct werden vrijgemaakt door de moeslims.

De vierde periode begint als de oorlogen zijn afgelopen. Een verwijzing hiernaar is opgenomen in v. 52: "Het is jou niet toegestaan hierna nog echtgenotes te nemen."

Zo kan men zien dat alle huwelijken van de Profeet (s.a.w.) ofwel te verklaren waren uit gevoelens van medeleven met de weduwen van zijn trouwe volgelingen, ofwel bedoeld waren om een einde te maken aan het bloedvergieten en om een verbond met een bepaalde stam zeker te stellen. Vergelijk ook 4:3a, waar wordt gezegd dat polygamie onder soortgelijke omstandigheden was toegestaan. In feite moesten velen van de metgezellen het voorbeeld van de Profeet (s.a.w.) volgen.

 

50b. Zoals aan het begin van de vorige voetnoot uiteen wordt gezet, had de Profeet (s.a.w.) speciale toestemming om al zijn echtgenotes te houden, toen het aantal voor andere gelovigen werd teruggebracht tot vier. Dit was het enige privilege dat de Profeet (s.a.w.) werd toegestaan, en hieraan refereren de woorden speciaal voor jou. Wat Allāh voorschreef voor de gelovigen is opgenomen in 4:3, en bij de openbaring van dat vers moest iedere moeslim die meer dan vier echtgenotes had scheiden van het overtallige.

 

51a. Dit vers moet tezamen met vv. 28 en 29 worden gelezen, waar de echtgenotes van de Profeet (s.a.w.) de keuze wordt gegeven om bij hem te blijven of te vertrekken. Een gelijksoortige keuze wordt hier aan de Profeet (s.a.w.) gegeven. Wanneer zijn echtgenotes er de voorkeur aan gaven met hem een eenvoudig leven te leiden, in plaats van op zoek te gaan naar wereldse goederen door hem te verlaten, was de Profeet (s.a.w.) niet minder bezorgd om hun gevoelens. Ondanks de keuze die hem werd gegeven om die echtgenotes van hem te houden die hij wilde, oefende hij deze keuze niet uit ten koste van wie van hen dan ook, maar behield hij hen allen. Zoals ook zij ervoor gekozen hadden bij hem te blijven. In de woorden opdat zij allen tevreden zullen zijn met wat jij hen geeft, is inderdaad een verwijzing naar vv. 28 en 29. Dit geeft aan dat dit een geheel nieuwe regeling was, waarbij beide partijen een vrije keuze kregen, en beide alle andere overwegingen opofferden voor de heiligheid van de huwelijksband.

 

52a. Toen de echtgenotes van de Profeet (s.a.w.) besloten bij hem te blijven, werd de Heilige Profeet (s.a.w.) een beperking opgelegd, namelijk dat hij niet nog een echtgenote zou nemen. De Profeet (s.a.w.) ging na het zevende jaar van de Hidjrah, toen dit vers geopenbaard werd, geen nieuwe huwelijken meer aan.

 

52b. Dit is een beperking, namelijk dat het de Profeet (s.a.w.) hierna niet was toegestaan te scheiden van degenen die ervoor gekozen hadden bij hem te blijven.

 

52c. Met degenen in het bezit van jouw rechterhand, wordt verwezen naar de echtgenotes van de Profeet (s.a.w.) waarmee hij wettig getrouwd was.

 

PARAGRAAF 7: Gedragsregels voor huiselijke relaties

 

53 Yaaa-‘ayyuhallaziena ‘aamanoe laa tad-guloe buyoetan–Nabiyyi ‘illaaa any-yu’zana lakum ‘ilaa ta-‘aamin ghayra naaziriena ‘inaahu wa laakin ‘izaa du-‘ietum fadguloe fa-‘izaa ta-‘imtum fantasjiroe wa laa musta’-nisienaa li-hadies. ‘Inna zaalikum kaana yu’-zin-Nabiyya fayastah-yie minkum; wallaahu laa yastah-yie minalhaqq. Wa ‘izaa sa-‘altumoehunna mataa-‘an fas-‘aloehunna minw-waraaa-‘i hidjaab: zaalikum ‘atharu li-quloebikum wa quloebihinn. Wa maa kaana lakum ‘an-tu’-zoe Rasoelallaahi wa laaa ‘an-tankihoe ‘azwaadjahoe mim-ba’-dihie ‘abadaa. ‘Inna zaalikum kaana ‘indallaahi ‘aziemaa.

53 O jullie die geloven, treed de huizen van de Profeet (s.a.w.) niet binnen en wacht niet tot de maaltijd is bereid, tenzij jullie toestemming hebben gekregen voor een maaltijd – maar wanneer jullie worden uitgenodigd, treed dan binnen, en wanneer jullie hebben gegeten, vertrek dan – en tracht niet naar gesprekken te luisteren. Waarlijk is dit lastig voor de Profeet (s.a.w.), maar hij verdraagt (dit) van jullie, en Allāh verdraagt niets dan de waarheid. En wanneer jullie hen vragen om dingen, vraag hen dit dan van achter een gordijn.a Dit is zuiverder voor jullie harten en voor hun harten. En het past jullie niet het de Boodschapper van Allāh lastig te maken, noch nooit zijn echtgenotes te trouwen na hem.b Dit is waarlijk vreselijk in de ogen van Allāh.

 

54 ‘In-tubdoe sjay-‘an ‘aw tugfoehu fa-‘innallaaha kaana bi-kulli sjay-‘in ‘aliemaa.

54 Of jullie een ding openlijk doen of in het geheim, dan is Allāh waarlijk immer de Weter van nalle dingen.

55 Laa djunaaha ‘alayhinna fie ‘aabaaa-‘ihinna wa laaa ‘abnaaa-‘ihinna wa laaa ‘igwaanihinna wa laaa ‘abnaaa-‘i–‘igwaanihinna wa laa ‘abnaaa-’i ‘agawaatihinna wa laa nisaaa-‘ihinna wa laa maa malakat ‘aymaanuhunn. Wattaqienallaah: ‘innallaaha kaana ‘alaa kulli sjay-‘in–Sjahiedaa.

55 Hem treft geen blaam wat betreft hun vaderen, noch hun zonen, noch hun broers, noch de zonen van hun broers, noch de zonen van hun zusters, noch hun eigen vrouwen, noch wat hun rechterhanden bezitten – en (jullie, vrouwen) voldoe jullie plicht aan Allāh. Waarlijk is Allāh immer Getuige van elle dingen.

 

56 ‘Innallaaha wa Malaaa-‘i-katahoe yusalloena alan–Nabiyy: Yaaa-‘ayyuhallaziena ‘aamanoe salloe ‘alayhi wa sallimoe tasliemaa.

56 Waarlijk zegenen Allāh en Zijn engelen de Profeet (s.a.w.). O jullie die geloven, vraag om zegeningen voor hem en groet hem met een (passende) groet.a

 

57 ‘Innallaziena yu’-zoenallaaha wa Rasoelahoe la-‘anahumullaahu fiddunyaa wal–‘Agirati wa ‘a-‘adda lahum ‘Azaabam-muhienaa.

57 Degenen die Allāh en Zijn Boodschapper lastig vallen,a heeft Allāh waarlijk vervloekt in deze wereld en in het Hiernamaals, en Hij heeft hen een vernederende straf bereid.

 

58 Wallaziena yu’-zoenal–Mu’-miniena wal–Mu’-mienaati bi-ghayri maktasaboe faqadihtamaloe buhtaananw-wa ‘ismam-mubienaa.

58 En degenen die gelovige mannen en gelovige vrouwen lastig vallen, zonder dat zij dit verdienen, dragen de schuld van kwaadsprekerij en duidelijke zonde.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

53a. Bekrompen critici ontdekken zelfs in deze prachtige gedragregels nog persoonlijke motieven. Men moet niet vergeten dat iedere gedragsregel die toegepast moet worden met betrekking tot de Heilige Profeet (s.a.w.), eigenlijk een regel is die in alle sociale ralaties toegepast moet worden. De Qoer-ān leert niet alleen hoge moralen, maar ook goede manieren, want hij is voor iedereen bedoeld. In dit vers geeft hij een geringschattend oordeel over de gewoonte om de eigenaar van een huis die zijn vrienden uitnodigt te komen eten tot last te zijn, door te vroeg te komen of door te blijven na het diner en te zwelgen in ijdel gepraat. Er werd van de moeslims verlangd dat zij deze regel naleefden ten opzichte van elkaar, als ook ten opzichte van de Heilige Profeet (s.a.w.) Zo ook, is de regel met betrekking tot vreemden die tegen vrouwen spreken van achter een gordijn, gelijk voor allen. Het is niet de bedoeling dat zij slechts wordt nageleefd in verband met de echtgenotes van de Profeet (s.a.w.). Geen enkele vreemde is vrij om het huis van een andere moeslim binnen te gaan en de pricacy te verstoren van degenen die er wonen.

 

53b. Het respect dat aan de Profeet (s.a.w.) getoond moest worden is op zich al voldoende reden voor het bevel, maar wanneer we hier verder over nadenken wordt het duidelijk dat de afwezigheid van het bevel tot moeilijkheden geleid zou hebben. Een van de doelen die de huwelijken van de Profeet (s.a.w.) dienden, was het getrouw overbrengen van gebeurtenissen die een belangrijke rol speelden in het leven van een man, maar die slechts bekend zijn binnen zijn familiekring. Het hertrouwen van een van de weduwen van de Profeet (s.a.w.) zou dit doel zeker tot een hoge graad hebben verzwakt, daar het een mogelijk effect zou hebben op de onafhankelijkheid van de mening van de vrouw die huwelijkse verplichtingen aanging met een andere man.

 

56a. De Goddelijke zegeningen die over de Heilige Profeet (s.a.w.) moeten worden afgeroepen, worden hier genoemd in verband met de valse beschuldigingen tegen hem wat betreft de relaties binnen zijn huwelijken. De inplicatie is, dat al dergelijke aantijgingen tot nul gereduceerd zouden worden door de zegeningen die Allāh over hem uit zou storten. Dit toont dan aan dat hij zuiver is en in gemeenzaamheid treedt met de oorspronkelijke Bron van zuiverheid.

 

57a. Het woord joe’dhoen dat hier wordt gebruikt, komt van de stam adzā, die voorkomt in v. 48 van dit hoofdstuk en in 3:186. Het verwijst naar de ergerlijke woorden van de ongelovigen en de hypocrieten, die valse beschuldigingen uitten aan het adres van de Huilige Profeet (s.a.w.). De betekenis van het woord wordt in het volgende vers duidelijk gemaakt, waar hetzelfde woord gebruikt wordt voor de gelovigen. In de slotwoorden van het vers worden de woorden uitgelegd als een valse beschuldiging tegen hen.

 

PARAGRAAF 8: Degenen die kwaadaardige verhalen verspreiden

 

59 Yaaa-‘ayyuhan–Nabiyyu qul-li-‘azwaadjika wa banaatika wa nisaaa-‘il–Mu’-miniena yudniena ‘alay hinna min djalaabiebihinn: zaalika ‘adnaaa ‘any-yu-‘rafna falaa yu’-zayn. Wa kaanallaahu Ghafoerar–Rahiemaa.

59 O Profeet (s.a.w.), vertel jouw echtgenotes en jouw dochters en de vrouwen van de gelovigen dat zij hun overkleren over zich heen draperen. Dit is fatsoenlijker, opdat zij herkend zullen worden en niet lastig gevallen. En Allāh is immer Vergevensgezind, Barmhartig.a

 

60 La-‘illam yntahil–Muaafiqoena wallaziena fie quloebihim-marazunw-wal-murdjifoena fil– Madienati lanug-riyannaka bihim summa laa yudjaawiroenaka fiehaaa ‘illaa qalielaa:

60 Als de hypocrieten en degenen in de harten van wie een ziekte schuilt en de onruststokers in Madinah zich er niet bij neerleggen, dan zullen Wij jou zeker aansporen tegen hen, en dan zullen zij daar slechts voor korte tijd jouw buren zijn –

 

61 Mal-‘oeniena aynamaa suqifoe ‘ugizoe wa quttiloe taqtielaa.

61 Vervloekt; waar zij ook gevonden worden zullen zij worden gegrepen en gedood.a

 

62 Sunnatallaahi fillaziena galaw min qabl: wa lan tadjida li–Sunnatillaahi tabdielaa.

62 Dat was de hadelwijze van Allāh ten aanzien van degenen die zijn voorgegaan; en jij zult geen verandering vinden in de handelwijze van Allāh.

 

63 Yas-‘alukan-naasu ‘anis–Saa-‘ah: qul innamaa ‘ilmuhaa ‘indallaah: wa maa yudrieka la-‘allas– Saa-a‘ta takoenuqariebaa!

63 Mensen vragen jou over het Uur. Zeg: Kennis hierover is slechts bij Allāh. En wat zal jou doen inzien dat het Uur wellicht nabij is?a

 

64 ‘nnallaana la-‘anal–Kaafiriena wa ‘a-‘adda lahum Sa-‘ieraa,-

64 Waarlijk heeft Allāh de ongelovigen vervloekt en voor hen een brandend Vuur bereid,

 

65 Gaalidiena fiehaaa ‘abadaa: laa yadjidoena waliyyanw-wa laa nasieraa.

65 Om voor lange tijd in te verblijven; zij zullen geen beschermer noch helper vinden.

 

66 Yawma tuqallabu wudjoehuhum fin–Naari yaqoeloena yaa-laytanaaa ‘ata’-nallaaha wa ‘ata’-nar– Rasoelaa!

66 Op de dag dat hun leiders terug het Vuur in worden gestuurd, zeggen zij: O hadden wij maar gehoorzaamd aan Allāh en gehoorzaamd aan de Boodschapper!

 

67 Wa qaaloe Rabbanaaa ‘innaaa ‘ata’-naa saadatanaa wa kubaraaa-‘anaa fa-‘azalloenassabielaa.

67 En zij zeggen: Onze Heer, wij gehoorzaamden slechts onze leiders en onze vooraanstaanden, dus zij deden ons afdwalen van het pad.

 

68 Rabbanaaa ‘aatihim zi’-fayni minal–‘Azaabi wal-‘anhum La’-nan-kabieraa!

68 Onze Heer, geef hen een dubbele straf en vervloek hen met een machtige vloek.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

59a. Het bevel om een overkleed te dragen wordt hier gegeven met het doel vrije vrouwen te onderscheiden van slaven, zodat zij niet lastig gevallen of gevolgd zouden worden door mannen van kwade wil. Dit teken van onderscheid zou hen duidelijk moeten maken dat dit zuivere en kuise vrouwen waren, die geen belediging of slechte behandeling zouden accepteren.

 

61a. Dit vers en het vers dat volgt, verwijzen zowel naar de hypocrieten als naar bepaalde joden die kwalijke roddels verspreiden over de moeslims. Voor de Profeet (s.a.w.) stierf, werd Madinah van deze kwaadwillende elementen verlost.

 

63a. Met het Uur wordt het uur van hun noodlot bedoeld, zoals voorspeld in de voorgaande verzen.

 

PARAGRAAF 9: Een vermaning aan de gelovigen

 

69 Yaaa-‘ayyuhallaziena ‘aamanoe laa takoenoe kallaziena ‘aazaw Moesaa fabarra-‘a-hullaahu mimmaa qaaloe: wa kaana ‘indallaahi wadjiehaa.

69 O jullie die geloven, wees niet als degenen die Mozes belasterden, maar Allāh zuiverde hem van wat zij zeiden. En bij Allāh was hij achting waardig.a

 

70 Yaaa-‘ayyuhallaziena ‘aamanuttaqullaaha wa qoeloe qawlan-sadiedaa:

70 O jullie die geloven, voldoe jullie plicht aan Allāh, en spreek eerlijke woorden:

 

71 Yuslih lakum ‘a’-maalakum wa yaghfir lakum zunoebakum: wa many-yuti-illaaha wa Rasoelahoe faqad faaza fawzan aziemaa.

71 Hij zal jullie daden voor jullie goed laten verlopen, en jullie jullie zonden vergeven. En wie gehoorzaam is aan Allāh en aan Zijn Boodschapper, heeft zeker groot succes.

 

72 ‘Innaa ‘araznal–‘Amaanata ‘alas–Samaawaati wal-ardi wal–Djibaali fa-‘abayna ‘any-yahmilnahaa wa ‘asjfaqna minhaa wa hamallahal–‘Insaan: ‘innahoe kaana zaloeman-djahoelaa;-

72 Waarlijk boden Wij de hemelen en de aarde en de bergen het (hun) toevertrouwde aan, maar zij weigerden er ontrouw aan te zijn en waren ervoor bevreesd, en de mens is er ontrouw aan geworden. Waarlijk is hij immer onrechtvaardig, onwetenda

 

73 Li-yu-‘azziballaahul–Munaafiqiena wal–Munaafiqaati wal–Musjrikiena wal–Musjrikaati wa yatoebal- laahu ‘alal– Mu’-miniena wal–Mu’-minaat : wa kaanallaahu Ghafoerar–Rahiemaa.

73 Zodat Allāh de hypocriete mannen en de hypocriete vrouwen, en de polytheïstische mannen en de polytheïstische vrouwen mag straffen, en Allāh zal Zich (barmhartig) tot de gelovige mannen en de gelovige vrouwen wenden. En Allāh is immer Vergevensgezind, Barmhartig.

----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

69a. Zie num. 12 voor een valse beschuldiging tegen Mozes door zijn eigen volk, en zelfs zijn eigen zuster. Daar dit hoofdstuk gaat over valse beschuldigingen, wordt het geval aangehaald van een valse beschuldiging tegen de profeet in wiens gelijkenis de Heilige Profeet (s.a.w.) kwam. Zo wordt de aandacht gevestigd op het lot van degenen die deelnamen aan de beschuldiging. De valse beschuldigingen tegen de Heilige Profeet (s.a.w.) zijn allemaal verzonnen door zijn tegenstanders.

 

72a. Hamala-l-amānata (lett., hij droeg het hem toevertrouwde) betekent hij was ontrouw aan het hem toevertrouwde (LL). T legt jahmilna-hā uit als zij waren er ontrouw aan, en hamala-ha-l-insānoe als de mens was er ontrouw aan. Het niet aanvaarden van het hem toevertrouwde duidt erop dat zij het teruggaven, en van iedereen die niet trouw is aan wat hem toevertrouwd is, kan worden gezegd dat hij het heeft aanvaard (Y). De betekenis is dat de natuur trouw is aan de wetten die haar evolutie tot stand brengen, maar dat de mens niet trouw is aan de wetten waar zijn werkelijke geluk van afhangt.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------