HOOFDSTUK. 102 At-Takaasoer (DE WEDIJVER IN HET VERMEERDEREN

VAN RIJKDOMMEN) GEOPENBAARD TE MAKKAH 8 verzen

Algemene opmerkingen:

Dit hoofdstuk, waarvan de titel, De wedijver in het vermeerderen van rijkdommen aan de vermelding daarvan in het eerste vers ontleend is, verklaart, dat de begeerte naar overvloed van aardse goederen en naar de gemakken van dit leven een grote hinderpaal is, die de mens van het ware levensdoel afhoudt.

Biesmiellaahier - Rahmaanier - Rahiem.

In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.

1 Jacht naar vermeerdering van rijkdommen (en kinderen) maakt u onachtzaam,

2 Totdat gij in uw graven nederdaalt. 1446

3 Neen - gij zult weldra te weten komen,

4 Nogmaals neen! Gij zult weldra weten komen.

5 Waarlijk, indien gij de zekerheid van kennis bezit

6 Zult gij zeker de hel zien. 1447

7 Ja, dan zult gij haar met zekerheid van blik zien.

8 Op die Dag zult gij worden ondervraagd over de gaven.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

1446 Tot de graven komen betekent sterven. De bepaling van het afleiden wordt hier weggelaten; het verband toont echter aan, dat daarmee het afleiden van het doel des levens wordt bedoeld.

1447 Men kan de hel, volgens dit vers, zelfs in dit leven al zien, hetgeen duidelijk aantoont, dat de hel, evenals de hemel, met dit leven begint; de mens moet slechts het oog hebben om die te zien. De hel is derhalve een andere naam voor de gevolgen van slechte daden. Het laatste vers van dit hoofdstuk toont aan, dat de mens naar de hel gaat, omdat hij zijn gunstige gelegenheid hier verzuimd heeft.