HOOFDSTUK 74 Al-Moeddatsj-sjir (DE GEKLEDE)

GEOPENBAARD TE MAKKAH 2 paragrafen en 56 verzen

Algemene opmerkingen:

Het vorige hoofdstuk zegt de Heilige Profeet, (s.a.w.) hoe tot volmaaktheid te komen. Dit hoofdstuk zegt hem, dat hij de eenzaamheid moet verlaten, zodat hij anderen kan volmaken, door hen tegen de slechte gevolgen van het kwaad te waarschuwen en hun de wegen der reiniging te wijzen. Het is in de volgorde der openbaring het tweede hoofdstuk.

Paragraaf 1 De Heilige Profeet (s.a.w.) bevolen te waarschuwen.

Biesmiellaahier - Rahmaanier - Rahiem.

In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.

1 O gij die u omhult! 1349

2 Sta op en waarschuw,

3 En verkondig de Grootheid van uw Heer,

4 En reinig uw hart. 1350

5 En vlied de onreinheid.

6 Bewijs geen gunsten om u daardoor te verrijken.

7 En wees geduldig ter wille van uw Heer.

8 Want als de bazuin wordt geblazen,

9 Die Dag zal een moeilijke dag zijn.

10 Niet gemakkelijk voor de ongelovigen.

11 Laat Mij alleen met hem die Ik schiep.

12 Ik heb hem overvloedig bezit gegeven.

13 En zonen die bij hem zijn.

14 En ik verschafte hem elk gemak.

15 Toch verlangt hij dat Ik hem nog meer zal geven.

16 Stellig niet; want hij was vijandig tegenover Onze boodschappen.

17 Hem zal Ik een zware straf opleggen.

18 Ziet! Hij dacht na en hij besloot!

19 Vervloekt zij hij, hoe besloot hij!

20 Nogmaals, vervloekt zij hij! Hoe besloot hij!

21 Toen keek hij (om zich heen),

22 Daarna fronste hij zijn voorhoofd en keek nors.

23 Dan keerde hij zich om en toonde zich hovaardig.

24 Hij zeide: "Dit is niets dan een nagebootste tovenarij. 1351

25 Dit is slechts het woord van een mens."

26 Weldra zal Ik hem in het Vuur werpen.

27 En wat weet gij wat het Vuur der hel is?

28 Het ontziet niets, noch laat het iets (onverteerd) achter,

29 Het verschroeit het gezicht.

30 Daarover waken er negentien (engelen). 1352

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

1349 Al-moeddatsj-sjir is iemand die een ditsaar, d.i. een kleding, draagt. Sommigen vatten het woord letterlijk op, anderen figuurlijk; volgens de laatsten betekent het: iemand die in de klederen van het profeetschap gestoken is of een onbekende.

1350 Tahhir-oets-tsijaab of iemand die reine klederen heeft was volgens de Arabieren iemand die zijn belofte hield en vrede stichtte onder de mensen. Bijgevolg slaat het bevel hier niet alleen op de uiterlijke behandeling der reiniging, maar ook op de reiniging van het hart.

1351 Men meent, dat dit op Walid bin Moeghira slaat, die, na de verschillende gissingen te hebben verworpen, dat de Heilige Profeet (s.a.w.) een dichter, een waarzegger, een krankzinnige was, verklaarde, dat hij, na diep over de kwestie te hebben nagedacht, tot de conclusie was gekomen, dat de Heilige Profeet (s.a.w.) een tovenaar was; men nam zijn mening aan en maakte die in de straten van Makkah bekend. Deze verzen zijn ongetwijfeld een latere openbaring, maar zij behoren tot het Vroeg Makkaanse tijdperk.

1352 Opgemerkt dient te worden, dat dit in het daarop volgende vers een gelijkenis wordt genoemd. Al wat de Heilige Qoer-An zegt, is dit, dat daarover negentien zijn. De commentatoren denken, dat daarmee negentien engelen of negentien klassen, of negentien rangen kunnen worden bedoeld. Men is van mening, dat dit bijzondere getal toe te schrijven is aan het misbruik van negentien vermogens.

31 En Wij hebben niets dan engelen tot wachters van het Vuur gemaakt. En Wij hebben hun getal niet vastgesteld, dan tot beproeving der ongelovigen, opdat wie het Boek is gegeven zekerheid mogen verkrijgen en dat de gelovigen in geloof mogen toenemen en opdat de mensen van het Boek en de gelovigen niet zullen twijfelen. En dat degenen in wier hart een ziekte is en degenen die ongelovig zijn, mogen zeggen: "Wat bedoelt Allah met deze gelijkenis?" Zo laat Allah dwalen wie Hij wil en leidt wie Hij wil. Niemand kent de legerscharen van uw Heer dan Hij. Dit is niets dan een vermaning voor de mensheid.

Paragraaf 2 De Waarschuwing.

32 Neen, bij de maan, 1353

33 En de nacht als zij heengaat

34 En de dageraad wanneer zij gloort,

35 Waarlijk, het is een der grootste tijdingen,

36 Een waarschuwing voor de mensen,

37 Aan degene onder u, die vooruit wenst te gaan of degene die wil achterblijven,

38 Elke ziel is als een pand voor hetgeen zij doet.

39 Doch degenen aan de rechter hand

40 In tuinen (wonende) vragen zij:

41 Aan de schuldigen

42 "Wat heeft u in de hel gebracht?"

43 Zij zullen antwoorden: "Wij behoorden niet tot hen die plachten te bidden.

44 Noch voedden wij de armen.

45 En wij plachten ijdele gesprekken te voeren met hen die ijdele gesprekken voerden.

46 En wij plachten de Dag des Oordeels te loochenen.

47 Totdat de dood ons overviel. 1354

48 De tussenkomst van bemiddelaars zal hen daarom niets baten.

49 Wat scheelt hun dat zij zich van de vermaning afwenden

50 Als bange ezels,

51 Vluchtende voor een leeuw?

52 Neen, ieder van hen wenst dat hem opengeslagen bladzijden zullen worden getoond. 1355

53 Voorwaar, zij vrezen het Hiernamaals niet!

54 Neen, waarlijk, dit is vermaning.

55 Die wil, trekke er lering uit.

56 Doch zij zullen er geen lering uit trekken tenzij Allah het wil. 1356 Hij is Waardig, dat men Hem vreest, en Hij is de Heer der vergiffenis.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

1353 De naam stelt de macht der Arabieren voor. De in het daarop volgende vers vermelde nacht stelt de onwetendheid voor, die de Arabieren omhulde: deze onwetendheid zou verdwijnen, maar daarmee ook de macht der bewoners van Makkah. Het licht der waarheid zou schitteren, maar niet zonder een groot ongeluk voor degenen, die weigerden voorwaarts te gaan; en dit is een waarschuwing.

1354 Het Arabische woord is jaqien, d.i. zekerheid. De dood wordt zo genoemd, omdat die zeker is.

1355 D.i. ieder hunner zou willen hebben, dat hem rechtstreeks van den hemel een openbaring werd geschonken.

1356 Het heeft Gode behaagd, diegenen op den rechten weg te leiden en te laten acht geven, die hun harten voor de waarheid openen. Het welbehagen Allah is zelf een wet en geen willekeurig iets, zodat Hij degenen, die de waarheid verlangen te ontvangen, er van af zou brengen daarop acht te geven.