HOOFDSTUK 50 Qaaf

GEOPENBAARD TE MAKKAH 3 paragrafen en 45 verzen

Algemene opmerkingen:

Dit hoofdstuk, getiteld de Qaaf, ontleend aan zijn aanvangsletter, die de aandacht op de grootheid der macht van het Goddelijk Wezen vestigt, handelt over de opstanding. De eerste paragraaf vestigt de aandacht op de getuigenis der natuur en op het feit, dat er een les is in het lot der vroegere mensen; de tweede toont aan, dat iedere daad haar gevolg heeft en dat deze gevolgen ten dage des oordeels duidelijk zullen worden gemaakt; en de derde verklaart, dat de goeden en de slechten ontvangen moeten wat hun toekomt en dat het oordeel zowel in dit leven als in het hiernamaals moet worden tot stand gebracht.

Het vorige hoofdstuk handelt over zekere manieren en zeden, die met een toestand van gemak noodzakelijk moeten samengaan. En aangezien deze toestand van gemak tot het veronachtzamen van het hiernamaals bijdraagt - en het oordeel dat de mensen zowel hier als in het leven na de dood overvalt, wordt helemaal over het hoofd gezien, als men dezen toestand bereikt - is het verband tussen dit hoofdstuk en het vorige duidelijk. Men is eenparig van oordeel, dat dit hoofdstuk een Makkaanse openbaring is, en het kan geplaatst worden in het eerste Makkaanse tijdperk. Van dit hoofdstuk af tot en met het 56ste hebben wij weer een andere groep van Makkaanse hoofdstukken, die alle tot het eerste Makkaanse tijdperk behoren.

Paragraaf 1 De Opstanding.

Biesmiellaahier - Rahmaanier - Rahiem.

In naam van Allah, de Weldadige, de Genadige.

1 Almachtige Allah en de Glorierijke Qoer-An! 1220

2 Neen! zij verwonderen zich, dat uit hun midden een waarschuwer tot hen is gekomen; en de ongelovigen zeggen: Dit is een wonderbaar ding.

3 Wat! wanneer wij dood zijn en stof zijn geworden? Dat is een ver (van de waarschijnlijkheid) verwijderde terugkeer.

4 Wij weten inderdaad wat de aarde van hen afdoet, en bij Ons is een geschrift, dat bewaart.1221

5 Neen, zij verwierpen de waarheid, toen zij tot hen kwam; derhalve zijn zij (nu) in een verwarden toestand.

6 Kijken zij dan niet naar de hemel boven hen, hoe Wij die gemaakt en die versierd hebben, en die heeft geen spleten?

7 En de aarde, Wij hebben haar uitgespreid en er bergen op geworpen en Wij hebben er van iedere schone soort op doen groeien,

8 Als een gezicht te geven en als een herinnering voor ieder dienaar, die zich menigvuldig (tot Allah) wendt.

9 En Wij zenden water van de wolken neder, overvloeiende van het goede; en Wij doen daarmede tuinen en het graan dat gemaaid wordt, groeien,

10 En de hoge palmbomen met over elkander beladen bloeikolven.

11 Een onderhoud voor de dienaren, en Wij geven daarmede leven aan een doodland; alzo is de opwekking. 1222

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

1220 De letter qag duidt òf de naam Qadir, òf Qadier van het Goddelijk Wezen aan welke Almachtige Allah betekent. Het vers is een uitdrukking van verwondering over het ongeloof der bewoners van Makkah. Zelfs al in dit vroege tijdperk wordt de gehele Qoer-An als één boek vermeld.

1221 Dit slaat op een optekening van de gevolgen van iemands handelingen; wat voor het leven na de dood noodzakelijk is, is in zijn geheel bewaard.

1222 Dit doelt op de geestelijke wedergeboorte, die de Heilige Qoer-An tot stand zal brengen.

12 (Anderen die) vóór hen (leefden), verwierpen (de profeten), het volk van Noeh (a.s.) en de bewoners van Ar-Rass en Samoed,

13 En ‘Ad en Farao en Lots broederen,

14 En de bewoners van het struikgewas, en het volk van Toebba’; allen verwierpen de apostelen; derhalve geschiedde Mijn bedreiging.

15 Waren Wij dan van de eerste schepping vermoeid? Toch verkeren zij in twijfel omtrent een nieuwe schepping.

Paragraaf 2 De Opstanding.

16 En voorzeker hebben Wij de mens geschapen, en Wij weten wat zijn ziel hem influistert, en Wij zijn hem nader dan zijn halsader.

17 Wanneer de twee ontvangers ontvangen, zittende ter rechter- en ter linkerzijde.

18 Hij spreekt geen woord uit, of bij hem is een waker nabij. 1223

19 En de verdoving des doods zal in waarheid komen; dat is wat gij zoudt willen mijden.

20 En er zaL OP de bazuin worden geblazen; dat is de dag der bedreiging.

21 En iedere ziel zal komen, (en) met haar een drijver en een getuige. 1224

22 Voorzeker waart gij daaromtrent achteloos, maar nu hebben wij uw sluier van u afgenomen; derhalve is uw gezicht heden scherp, 1225

23 En zijn metgezel zal zeggen: Dit is wat bij mij gereed is.

24 Werp 1226 ieder ondankbare, wederspannige in de hel,

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

1223 De drie verzen prenten de mens in, dat al zijn daden en woorden vruchten dragen, m.a.w. dat, dat niets vergeefs gezegd of gedaan wordt. De jamien of rechterzijde stelt de goeden voor, en de sjimal of linkerzijde, de bozen.

1224 De drijver betekent de aanzetter tot het kwade of de duivel, en de getuige de roeper tot de waarheid of de engel.

1225 Dit vers toont duidelijk aan, dat de gevolgen van slechte daden, die in uit leven voor ‘s mensen oog verborgen blijven, na de dood duidelijk zullen worden gemaakt. Dit is de betekenis van het gezicht, dat scherp is gemaakt, zodat het dan datgene zal zien, wat het hier niet kan zien. Zulks is de hel overeenkomstig de leerstellingen van de Heilige Qoer-An, nl. de verborgen gevolgen der slechte daden van een mens worden zijn hel, wanneer ze hem duidelijk zijn gemaakt.

1226 De tweevoudige vorm in alqij De tweevoudige vorm in alqijaa wordt gebezigd om kracht aan te duiden.

25Verbieder van het goede, overschrijder der grenzen, twijfelaar,

26 Die een anderen god nevens Allah plaatst; derhalve, werp hem in de gestrenge kastijding.

27 Zijn metgezel zal zeggen: Onze Heer! Ik heb hem niet in buitensporigheid geleid, maar hij (zelf) verkeerde in een grote dwaling.

28 Hij zal zeggen: Twist niet in Mijn tegenwoordigheid, en inderdaad heb Ik u vooraf de bedreiging gegeven:

29 Het woord zal bij Mij niet worden veranderd, en Ik ben geenszins onrechtvaardig tegen de dienaren.

Paragraaf 3 De Opstanding.

30 Ten dage als Wij tot de hel zullen zeggen: Zijt gij opgevuld? En zij zal zeggen: Zijn er nog enige? 1227

31 En de tuin zal degenen die zich (voor het kwaad) hoeden, nabij worden gebracht, niet verre:

32 Dit is wat u beloofd werd; (het is) voor een ieder die zich veelvuldig (tot Allah) wendt, (Zijn perken) houdt;

33 Die de Weldadige Allah. Die de Weldadige Allah in het verborgen vreest en met een boetvaardig hart komt:

34 Treed die in vrede binnen, dat is de dag des verblijf.

35 Zij hebben daarin wat zij wensen en er is bij Ons meer.

36 En hoe menig geslacht hebben Wij vóór hen verdelgd, dat machtiger dan zij in moed was, zodat zij de landen doorliepen; is er een toevluchtsoord?

37 Waarlijk, hierin is een herinnering voor hem, die een hart heeft of het oor leent en een getuige is.

38 En voorzeker hebben Wij de hemelen en de aarde en wat tussenbeide is in zes tijdperken geschapen, en geen vermoeienis heeft Ons aangeraakt. 1228

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

1227 Men houd in gedachte, dat het woord qaul (zeggen) in het Arabisch niet altijd betekent: met de tong spreken; het wordt zeer dikwijls gebezigd om de toestand van iets uit te drukken, en zo is het hier. Gelijk de hebzucht van de mens geen einde kent, alzo ook de hel, die een openbaring is van die hebzucht.

1228 De Bijbel zegt: "En God heeft de zevenden dag gezegend, en die geheiligd, omdat Hij op dezelven gerust heeft van al Zijn werk, hetwelk God geschapen had, om te volmaken" (Gen. 2 :3). Slechts hij die vermoeid is, neemt rust, en vandaar verwerpt de Heilige Qoer-An iedere soortgelijke gedachte aan Allah, Die geen rust nodig heeft. De zes trappen der schepping zijn vermeld in verband met de geleidelijke verspreiding van de Islam.

39 Derhalve, verdraag geduldig wat zij zeggen, en verkondig de lof uw Heren, voor zonsopgang en voor zonsondergang.

40 En verheerlijk Hem in de nacht en na de gebeden.

41 En luister op de dag, als de roeper van een nabijgelegen plaats zal roepen.

42 De dag waarop zij de kreet in waarheid zullen horen; dat is de dag der verschijning.

43 Waarlijk, Wij geven leven en doen sterven, en tot Ons is de uiteindelijke komst;

44 Ten dage al de aarde beneden hen vaneen zal splijten, zullen zij zich haasten; dat is een verzameling, die voor Ons gemakkelijk is.

45 Wij weten het beste wat zij zeggen, en gij zijt niet iemand om hen te dwingen; derhalve, herinner door de Qoer-An hem, die Mijn bedreiging vreest.