HOOFDSTUK 49 Al-Hoedjoeraat (DE VERTREKKEN)

GEOPENBAARD TE MADINAH 2 paragrafen en 18 verzen

Algemene opmerkingen:

Dit hoofdstuk ontleent zijn titel aan vs. 4, dat de Moeslims beveelt, de Heilige Profeet (s.a.w.) niet van achter de particuliere vertrekken te roepen. Daar dit hoofdstuk op een tijd werd geopenbaard, toen grote massa’s mensen de Islam begonnen te omhelzen en de ene deputatie na de andere naar Medina ging, was het noodzakelijk om deze massa’s mensen zowel goede manieren als goede zeden te leren, en hier wordt ons medegedeeld, dat wij niet alleen de particuliere aangelegenheden van de Heilige Profeet (s.a.w.) moeten eerbiedigen, maar ook die van ieder Moeslim individueel. De Heilige Profeet (s.a.w.) was niet alleen geestelijk hoofd van een volk: hij moest de mensen ook in hun godsdienst- en wereldse zaken leiden. Hij moest hen manieren zowel als zeden leren; hun zaken beslissen en wetten voor hen maken; hen tot het gebed leiden om zich voor Allah te buigen en in het slagveld om tegen een machtigen vijand te strijden; en dus was het noodzakelijk, dat degenen die pas tot de Islam bekeerd waren, de waarde van zijn tijd kenden. Het hoofdstuk werd te Madinah geopenbaard, in het jaar 9 N.H. De eerste verzen plaatst men eenstemmig in de tijd, toen de deputatie van Bani Tamin de Heilige Profeet (s.a.w.) bezocht. Het vorige hoofdstuk spreekt van de overwinningen der Moeslims, en overwinning brengt gemak mee. Daarom veroordeelt dit hoofdstuk de ondeugden van een beschaafde maatschappij, die in gemak en weelde leeft. De eerste vijf verzen leren, welke manieren men tegenover de Heilige Profeet (s.a.w.) in acht moet nemen; de daarop volgende drie verlangen van de Moeslims, dat alle belangrijke zaken in handen van de Heilige Profeet (s.a.w.) worden gesteld en de paragraaf wordt besloten met een verklaring, die van de Moeslims verlangt, dat zij twee elkaar bestrijdende Moeslim - partijen met elkaar verzoenen. De tweede paragraaf leert de Moeslims enige van de maatschappelijke deugden, prent hun achting voor elkaar in en legt de grondslag voor de grote Islamitische broederschap, een broederschap die niet gegrond is op stammen gezinsverschillen, maar op vroomheid en rechtvaardigheid, zodat de rechtschapenste persoon de meest geëerbiedigde is.

Paragraaf 1 Eerbied voor de Heilige Profeet (s.a.w.).

Biesmiellaahier – Ramaanier – Rahiem.

In naam van Allah, de Weldadige, de Genadevolle.

1 O gij die geloof1! Wees niet vrijpostig in tegenwoordigheid van Allah en Zijn Apostel, 1215 en wees oppassend voor (uw plicht jegens) Allah; waarlijk, Allah is Horend, Wetend.

2 O gij die gelooft! Verhef uw stemmen niet boven de stem van de Profeet, en spreek niet luide tot hem, zoals gij luide tot elkander spreekt, opdat uw werken niet vruchteloos worden, terwijl gij (het) niet bemerkt. 1216

3 Waarlijk, degenen die hun stemmen voor Allah’s Apostel doen dalen, zijn zij wier harten Allah voor de rechtschapenheid heeft beproefd; zij zullen vergiffenis en een grote beloning hebben.

4 (Aangaande) degenen die u van achter de particuliere vertrekken roepen, waarlijk, de meesten hunner begrijpen niet.

5 En indien zij geduldig wachten, tot gij tot hen naar buiten treedt, zou het zekerlijk beter voor hen zijn, en Allah is Vergevensgezind, Genadig.

6 O gij die gelooft! Indien een onrechtschapen mens met een tijding tot u komt, onderzoek ze nauwkeurig, opdat gij niet uit ontwetendheid mensen kwaad doet en berouwvol zijt om wat gij gedaan hebt.

7 En weet, dat onder u Allah’s Apostel is; indien hij u in menige zaak gehoorzaamde, zoudt gij in nood vervallen, maar Allah heeft u het geloof dierbaar gemaakt en het in uw harten schoon gemaakt, en Hij heeft u het ongeloof en de overtreding en de ongehoorzaamheid hatelijk gemaakt; dezen zijn het, die de volgers van een rechten weg zijn,

8 Bij de goedertierenheid van Allah en als een gunst; en Allah is Wetend, Wijs.

9 En indien twee partijen der gelovigen twisten, breng dan verzoening tussen hen tot stand; maar indien een hunner onrechtvaardig tegen de ander handelt, bestrijd dan degeen die onrechtvaardig handelt, tot zij tot Allah’s gebod wederkeert; en indien zij wederkeert, breng dan met rechtvaardigheid verzoening tussen hen tot stand en handel onpartijdig; waarlijk, Allah bemint degenen die onpartijdig handelen. 1217

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

1215 De tegenwoordigheid van Allah betekent de tegenwoordigheid van Zijn geboden. Deze woorden sluiten absolute gehoorzaamheid in.

1216 Een luide stem drukt, wanneer er geen noodzakelijkheid voor bestaat, laatdunkendheid of gramschap uit.

1217 Dit ver verlangt van de Moeslims, niet onverschillig te zijn, als twee partijen uit hun midden met elkaar twisten. Zij moeten in zulke gevallen, voor zover mogelijk alle pressie uitoefenen op de partij, die in dwaling verkeert.

10 De gelovigen zijn slechts broeders; derhalve, breng verzoening tussen uw broeders tot stand en wees oppassend voor (uw plicht jegens) Allah, opdat gij genade zult verwerven.

Paragraaf 2 Eerbied voor elkaar.

11 O gij die gelooft! Laat de mensen geen (andere) mensen uitlachen: wellicht zijn zij beter dan zij; en laat de vrouwen geen (andere) vrouwen (uitlachen): wellicht zijn zij beter dan zij; en vit niet op uw volk, en noem elkander niet bij bijnamen; kwaad is een slechte naam na het geloof, en wie zich niet bekeren, dezen zijn het die de onrechtvaardigen zijn. 1218

12 O gij die gelooft! Vermijd de meeste verdenkingen, want waarlijk, verdenking is in sommige gevallen een zonde, en bespied niet en laat sommigen uwer niet van anderen achterklappen. Houdt een uwer er van het vlees van zijn doden broeder te eten? Maar gij hebt er een gruwel van. En wees oppassend voor (uw plicht jegens) Allah; waarlijk, Allah is Veelvuldig wederkerend (tot genade), Genadig.

13 O gij mensen! Waarlijk, Wij hebben u van een mannelijk en een vrouwelijk persoon geschapen, en u tot stammen en gezinnen gemaakt, opdat gij elkander zult kennen; waarlijk, de achtenswaardigste van u is bij Allah degenen onder u, die het best (voor zijnen plicht) oppast; waarlijk Allah is Wetend, Zich bewust. 1219

14 De bewoners der woestijn zeggen: Wij geloven. Zeg: Gij gelooft niet, maar zeg: Wij onderwerpen ons; en het geloof is in uw harten nog niet ingegaan; en indien gij Allah en Zijn Apostel gehoorzaamt, zal Hij niets van uw werken afdoen; waarlijk, Allah is Vergevensgezind, Genadig.

15 De gelovige zijn slechts degenen, die in Allah en Zijn Apostel geloven, (en) vervolgens niet twijfelen en hard met hun bezittingen en hun leven op Allah’s weg strijden; zij zijn de waarheidlievenden.

16 Zeg: Stel gij Allah met uw godsdienst in kennis, en Allah kent wat in de hemelen en wat op de aarde is; en Allah is met elk ding Bekend.

17 Zij denken, dat zij u aan zich verplichten door Moeslims te worden. Zeg: Verplicht mij niet door uw Islam: veeleer verplicht Allah: veeleer verplicht Allah u aan Zich door u tot het geloof te leiden, indien gij waarheidlievend zijt.

18 Waarlijk, Allah kent de ongeziene dingen der hemelen en der aarde; en Allah ziet wat gij doet.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

1218 Dit vers en de daarop volgende verzen handelen over de euvelen, die in een beschaafde samenleving hoogtij vieren en die de samenleving door en door verderft. Deze euvelen ontstaan meestal met de rijkdom, want, daar de mensen een gemakkelijk leven leiden, stellen zij er hoofdzakelijk belang in, elkander gebreken te zoeken, en zo maken wederzijdse liefde en onderlinge eendracht plaats voor onderlinge haat.

1219 Het hier vastgestelde beginsel van de broederschap der mensen rust op de breedsten grondslag. De woorden zijn hier niet tot de gelovigen gericht, zoals in de vorige verzen, maar tot de mensen in het algemeen, wie medegedeeld wordt, dat zij allen als het ware leden van één gezin zijn, en dat hun verdeling in volkeren, stammen en gezinnen niet tot vervreemding, maar tot een beter kennis van elkaar moet leiden. De meerderheid van de een boven de ander hangt in deze broederschap niet af van nationaliteit, rijkdom of stand, maar van de nauwgezette plichtsvervulling, en dus van morele grootheid.