HOOFDSTUK 25 Al-Foerqān: Het Onderscheid

GEOPENBAARD IN MAKKAH: 6 paragrafen; 77 verzen

 

Dit hoofdstuk, dat de titel Het Onderscheid draagt, is in zijn geheel een Makkah-openbaring. Het behoort in alle waarschijnlijkheid tot de laatste Makkah-periode, aangezien het aantoont dat de tekenen van de grote hervorming die door de Qoer-ān tot stand moest worden gebracht, nu gezien konden worden in de levens van de metgezellen van de Profeet (s.a.w.). Het vorige hoofdstuk, een Madinah-openbaring, gaat over het Goddelijke Licht dat door de Profeet (s.a.w.) zichtbaar werd gemaakt. Het wordt daarom gevolgd door een hoofdstuk dat laat zien dat dat licht nu zichtbaar was in de levens van de metgezellen van de Profeet (s.a.w.).

Het hoofdstuk opent met de stelling dat de boodschap van de Heilige Profeet (s.a.w.) voor alle naties van de wereld bestemd was. Als laatste uiteenzetting van de leer van de Goddelijke Eenheid, moest deze boodschap alle naties verenigen en alle soorten van polytheïsme ontwortelen. De ongelovigen konden niet eccepteren dat de Profeet (s.a.w.) een sterveling was, en de slotwoorden van de tweede paragraaf gaan hierop in. Ook bevestigen zij de waarheid van de waarschuwing. De derde paragraaf wijst erop dat er uiteindelijk een onderscheid gemaakt zal worden tussen goed en kwaad, en er wordt verwezen naar de dag van het Onderscheid of de slag bij Badr. Deze algemene beweringen worden gevolgd door concrete voorbeelden van het lot van eerdere volkeren, waarvan sommigen kort aangehaald worden in de vierde paragraaf. De vijfde paragraaf vestigt de aandacht op een aantal natuurverschijnselen, die het bewijs leveren voor de wet van geleidelijke groei in de natuur. Dit verwijst naar het feit dat de Waarheid geleidelijk aan terrein won. Het hoofdstuk wordt beëndigd met een omschrijving van de rechtschapen dienaren van de Erbarmende Allāh. Dit is in feite een indicatie van de geweldige hervorming die al in werking was gezet.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

PARAGRAAF 1: Een waarschuwing voor alle naties

 

Biesmiellāhier – Rahmānier – Rahiem.

In de naam van Allāh, de Erbarmer, de Barmhartige.

 

1 Tabaarakallazie nazzalal–Furqaana ‘alaa ‘Abdihie liyakoena lil-‘aalamiena nazieraa;-

1 Gezegend is Hij Die het Onderscheid op Zijn dienaar deed neerdalen, opdat hij een waarschuwer voor de naties kon zijna

 

2 ‘Allazie lahoe mulkussamaawaati wal-‘ardi wa lam yattagiz waladanwwa lam yakullahoe sjariekun-fil-mulki wa galaqa kulla sjay-‘in-faqaddarahoe taqdieraa.

2 Hij, aan Wie het koninkrijk van de hemelen en de aarde toebehoort, en Die Zichzelf geen zoon nam, en Die geen gelijke heeft in het koninkrijk en Die alles schiep, en er dan een maat voor vaststelde.a

 

3 Wattagazoe min-doenihie ‘aalihatal-laa yagluqoena sjay-‘anwwa hum yuglaqoena wa laa yamli-koena li-‘anfusihim zar-ranwwa laa naf-‘anwwa laa yamlikoena Mawtanwwa laa Hayaatanwwa laa Nusjoeraa.

3 En buiten Hem nemen zij goden die niets scheppen, terwijl zijzelf zijn geschapen, en zij hebben geen macht over hun eigen nadeel of voordeel, en zij hebben geen macht over de dood of over het leven, noch over het tot leven wekken.

 

4 Wa qaalallaziena kafaroe ‘in haazaa ‘illaaa ‘ifku-niftaraahu wa ‘a-‘aanahoe alayhi qawmun ‘aagaroena faqad djaa-‘oe zulmanwwa zoeraa.

 

4 En degenen die niet geloven, zeggen: Dit is niets anders dan een leugen die hij heeft verzonnen, en andere mensen hebben hem daarbij geholpen. Dus hebben zij inderdaad onrechtvaardigheid gebracht en onwaarheid.

 

5 Wa qaaloe ‘asaatierul-awwalienaktataba-haa fahiya tumlaa ‘alayhi bukratanwwa ‘asielaa.

5 En zij zeggen: Verhalen van de ouden die hij heeft laten schrijven, dus worden zij hem ‘s ochtends en ‘s avonds voorgelezen!a

 

6 Qul ‘anzalahullazie ya’-lamus–Sirra fis-samaawaati wal-‘ard: ‘innahoe kaana Ghafoerar Rahiemaa.

6 Zeg: Hij heeft het geopenbaard, Die het geheim van de hemelen en de aarde kent.a Waarlijk is Hij immer Vergevensgezind, Barmhartig.

 

7 Wa qaaloe maa lihaazar–Rasoeli ya’-kulut-ta-‘aama wa yamsjie fil-‘aswaaq? Law laaa ‘unzila ‘ilayhi malakun-fayakoena ma-‘ahoe nazieraa?

7 En zij zeggen: Wat voor een Boodschapper is dit? Hij eet voedsel en loopt over de markten. Waarom is er geen engel naar hem toegestuurd, om samen met hem een waarschuwer te zijn?a

8 ‘Aw yulqaaa ‘ilayhi kanzun ‘aw takoenu lahoe djannatunyya’-kulu minhaa? Wa qaalazzaalimoena ‘in tattabi-‘oena ‘illaa radjulam-mas-hoeraa.

8 Of een schat aan hem gegeven, of een tuin om van te eten?a En de kwaaddoeners zeggen: Jullie volgen slechts een man in de ban van een betovering!

 

9 ‘Unzur kayfa daraboe lakal-‘amsaala fazalloe falaa jastatie-‘oena sabielaa!

9 Zie welke gelijkenissen zij voor jou naar voren brengen – zij zijn afgedwaald, dus kunnen zij geen weg vinden.a

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

1a. Foerqān (Onderscheid, Criterium) is een van de namen van de Heilige Qoer-ān, vanwege het onderscheid dat hij maakt tussen waarheid en leugen; zie 2:185c. Zoals duidelijk wordt uit de laatste paragraaf, gaat dit hoofdstuk over de geweldige hervorming die de Heilige Qoer-ān teweeg heeft gebracht in de levens van mensen. Daarom wordt hij hier bij de naam Foerqān genoemd. De toevoeging van het feit dat de Profeet (s.a.w.) een waarschuwer voor de naties kan zijn geeft aan dat de hervorming, die op het punt stond in Arabië te worden volbracht, zich uiteindelijk over de hele wereld zou uitstrekken en dat alle naties ervan zouden profiteren.

 

2a. Vv. 2 en 3 gaan over de verschillende soorten polytheïstisch geloof die in de wereld voorkomen. Deze waren allemaal voorbestemd om te worden weggevaagd door de leer van de Goddelijke Eenheid, zoals die door de Islām gepredikt wordt.

 

5a. In het voorgaande vers uiten zij de beschuldiging dat de Qoer-ān een verzinsel is. Hier beweren zij dat de Profeet (s.a.w.) ervoor gezorgd had dat bepaalde verhalen van de ouden door een aantal mensen die hem hielpen werden opgetekend. Volgens hen waren het deze verhalen die aan hem werden voorgedragen, en gaf hij ze uit voor een Hemelse openbaring. Hoe zouden gewone verhalen de hervorming tot stand hebben kunnen brengen die de Heilige Qoer-ān bewerkstelligde in de harten van mensen? In het volgende vers wordt op deze vraag de aandacht gevestigd.

 

6a. De geheimen van de hemelen en de aarde die alleen aan Allāh bekend zijn, omvatten ook de geheimen van de menselijke aard. Een hervorming in de levens van mensen wordt altijd bewerkstelligd door middel van Goddelijke openbaring. Pogingen van sterfelijke mensen hebben altijd gefaald de harten van mensen te veranderen.

 

7a. Het leven van de Profeet (s.a.w.) was van een uiterste eenvoud. Hij deed al zijn werk zelf. Hij hielp zijn echtgenotes bij huishoudelijke taken, verstelde zijn kleren, bond de geiten vast, en lapte zelfs zij sandalen. Zijn vriendelijke en sympathieke aard leidde er zelfs toe dat hij het werk van anderen deed. Eens vroeg een vrouw, die zelf niet tot werken in staat was, of hij haar naar een bepaalde straat wilde brengen. Hij begeleidde haar daarheen, en ging pas weer weg toen haar werk voltooid was. Hij was een sterveling, en deelde in het gewone voedsel van een eenvoudige Arabier. Vandaar dat zij van hem zeggen dat hij voedsel at. Het weerwoord hierop wordt in v. 20 gegeven, nl. dat alle profeten stervelingen waren en onderworpen aan menselijke wetten, net zoals de Heilige Profeet (s.a.w.).

 

8a. Hun idee van een boodschapper van Allāh was dat hij zich in weelde zou moeten wentelen. In feite was rijkdom alles voor hen, en schonken zij geen aandacht aan de morele, hogere waarden van het leven waar de Preofeet (s.a.w.) de aandacht op vestigde. Hun wordt tegelijkertijd verteld dat, hoewel de moeslims ontberingen moeten leiden, zij in dit leven voor hun opofferingen zullen worden. Er zouden schatten aan de voeten van de metgezellen van de Heilige Profeet (s.a.w.) worden gelegd, en zij zouden tuinen krijgen. Dit zou echter allemaal gebeuren in overstemming met de Goddelijke wet, die vereist dat de vervulling van de voorspelling gradueel tot stand wordt gebracht, zoals dezelfde wet vereist dat in de natuur alle groei gradueel verloopt.

 

9a. Elders wordt geciteerd dat de ongelovigen zeiden: "Waarom werd deze Qoer-ān niet geopenbaard aan een aanzienlijk man in de twee steden?" (43:31). Niets dan rang en rijkdom had enig belang in hun ogen, zo beperkt was hun kijk op het leven. Zelfs hun begrip van de werkelijke waarden van het leven was verkeerd, zodat zij de juiste weg niet konden vinden.

 

PARAGRAAF 2: De waarheid van de waarschuwing

 

10 Tabaarakallazie ‘in-sjaaa-‘a dja-‘ala laka gayram-min zaalika Djannaatin-tadjrie min tahtihal-anhaa- ru wa yadj-‘al-laka Qusoeraa.

10 Gezegend is Hij Die, wanneer het Hem behaagt, jou zal geven wat beter is dan dit: Tuinen waarin rivieren stromen. En Hij zal jou paleizen geven.a

 

11 Bal kazzaboe bis–Saa-‘atie wa ‘a’-tadnaa liman-kazzaba bis–Saa-‘ati-Sa-‘ieraa:

11 Maar zij ontkennen het Uur, en Wij hebben een brandend Vuur bereid voor degene die het Uur ontkent.

 

12 ‘Izaa ra-‘at-hum-mim-makaanim-ba-‘iedin-sami-‘oe lahaa tagayyuzanwwa zafieraa.12 Wanneer het hen ziet van een verafgelegen plaats, dan zullen zij horen razen en tieren.

 

13 Wa ‘izaaa ‘ulqoe minhaa makaanan zayyiqam-muqarraniena da-‘aw hunaalika suboeraa!

13 En wanneer zij geketend in een nauwe plaats daarvan worden geworpen, dan zullen zij daar smeken om vernietiging.

 

14 Laa tad-‘ul-yawma suboeranw-waahidanw-wad-‘oe suboeran-kasieraa!

14 Smeek deze dag niet eenmaal om vernietiging, maar smeek keer op keer om vernietiging.

 

15 Qul ‘azaalika gayrun ‘am Djannatul-guldillatie wu-‘idal–Muttaqoen? Kaanat lahum djazaaa-‘anwwa masieraa.

15 Zeg: Is dit beter, of de Tuin van Eeuwigheid die aan de plichtsgetrouwen wordt beloofd? Dat is een beloning en een toevlucht voor hen.

 

16 Lahum fiehaa maa yasjaaa-‘oena gaalidien: kaana ‘alaa Rabbika wa’-dam-mas-‘oelaa.

16 Daarin is er voor hen wat zij wensen, om te verblijven. Het is een belofte waar bij jouw Heer om gesmeekt dient te worden.a

 

17 Wa Yawma yah-sjuruhum wa maa ya’-budoena mindoenillaahi fayaqoelu "’A-‘antum ‘azlaltum ‘ibaadie haaa-‘ulaaa-‘i ‘am hum zallus–Sabiel?"

17 En op de dag dat Hij hen en hetgeen zij buiten Allāh dienen zal samenbrengen, zal Hij zeggen: Waren jullie het, die zede dienaren van Mij deden afdwalen, of dwaalden zij zelf van het pad af?

 

18 Qaaloe "Subhaanaka maa kaana yambaqie lanaaa ‘annattagiza min-doenika min awliyaaa-‘a wa laakim-matta’-tahum wa ‘aabaaa-‘ahum hattaa nasuz–Zikr: wa kaanoe qawmam-boeraa."

18 Zij zullen zeggen: Glorie aan U! Het paste ons niet dat wij buiten U anderen tot beschermers namen, maar U maakte dat zij en hun vanderen het goed hadden totdat zij de Herinnering vergaten, en zij verwerden tot een verloren volk.a

 

19 Faqad kazzaboekum-bimaa taqoeloena famaa tastatie-’oena sarfanwwa laa nasraa. Wa many-yazlim-minkum nuziqhu ‘Azaaban-kabieraa.

19 Dus zullen zij wat jullie zeggen een leugen noemen, en dan kunnen jullie het (kwaad) niet afweren, noch kunnen jullie hulp verkrijgen. En wie van jullie kwaad doet, Wij zullen hem een grootse straf laten proeven.

 

20 Wa maaa ‘arsalnaa qablaka minal-mursaliena ‘illaaa ‘innahum laya-kuloenat-ta-‘aama wa yam- sjoena fil-‘aswaaq: wa dja-‘alnaa ba’-zakum li-ba’-zin fitnah: ‘atasbiroen? Wa kaana Rabbuka Basieraa.

20 En vóór jou stuurden Wij geen boodschappers of waarlijk aten zij voedsel en liepen over de markten. En sommigen van jullie maken Wij tot een beproeving voor anderen. Zullen jullie geduldig verdragen? En jouw Heer is immer Ziende.a

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

10a. Deze woorden bevatten een heldere voorstelling die stelt dat de Profeet (s.a.w.) en zijn volgelingen de goede dingen van dit leven ook zouden ontvangen. Zowel de tuinen van Mesopotamië als de paleizen van Perzië en die van de Romeinen, werden aan de metgezellen van de Heilige Profeet (s.a.w.) geschonken.

 

16a. De Tuin wordt aan de gelovigen beloofd, maar zij moeten tot hun Heer bidden voor die gift. Het gebed tot Allāh is immers het middel waarmee het verworven kan worden.

 

18a. De woorden het paste ons niet dat wij buiten U anderen tot beschermer namen maken duidelijk dat degenen die slechts één Allāh aanbaden, hun volgelingen niet konden vragen om anderen dan deze Allāh te aanbidden. Er wordt duidelijk naar Jezus Christus verwezen.

 

20a. Deze woorden gebieden de moeslims om de vervolging van hun vijanden geduldig te verdragen, want deze beproevingen zullen de slechten van de goeden onderscheiden. De slotwoorden zijn een troost voor hen: Jouw Heer is immer Ziende – Hij zal de onderdrukkers straffen.

 

PARAGRAAF 3: De dag van het onderscheid

 

21 WA QAALALLAZIENA laa yardjoena Lieqaaa-‘anaa law laaa ‘unzila ‘alaynal-malaaa-‘ikatu ‘aw naraa Rabbanaa? Laqadis-takbaroe fie ‘anfusihim wa ‘ataw ‘utuwwan-kabieraa!

21 En degenen die niet zoeken naar een ontmoeting met Ons, zeggen: Waarom zijn er geen engelen tot ons naar beneden gestuurd, of (waarom) zien wij onze Heer niet? Zij zijn zeker te trots op zichzelf en komen zeer opstandig in opstand.

 

22 Yawma yarawnal-malaaa-‘ikata laa busjraa Yawma-‘izillil-mudjrimiena wa yaqoeloena hidjram-mahdjoeraa!

22 Op de dag dat zij de engelen zullen zien, zal er geen goed nieuws zijn voor de schuldigen, en zij zullen zeggen: Laat er een sterke barrière zijn!a

 

23 Wa qadimnaaa ‘ilaa maa ‘amiloe min ‘amalin fadja-‘alnaahu habaaa-‘am-mansoeraa.

23 En Wij zullen Ons wenden tot het werk dat zij hebben verricht, en Wij zullen het maken tot verspreide stofdeeltjes.a

 

24 ‘As-haabul–Djannati Yawma-‘izin gayrum-mustaqarranwwa ‘ahsanu maqielaa.

24 De bezitters van de Tuin zullen op die dag in een betere verblijfplaats zijn, en een mooiere rustplaats.

 

25 Wa Yawma tasjaqqaqusaamaaa-‘u bil-ghamaami wa nuzzilal-malaaa-‘ikatu tanzielaa,-

25 En op de dag dat de hemel van wolken uiteen zal barsten, en de engelen naar beneden worden gestuurd zoals zij worden gestuurd.a

 

26 ‘Al-mulku Yawma-‘izi-nilhaqqu lir–Rahmaan: wa kaana Yawmaa ‘alal-kaafiriena ‘asieraa.

26 Op die dag komt het koninkrijk rechtmatig toe aan de Erbarmer, en het zal een moeilijke dag zijn voor de ongelovigen.

 

27 Wa Yawma ya-‘azzuz-zaalimu ‘alaa yadayhi yaqoelu yaalaytanit-tagaztu ma-‘ar–Rasoeli sabielaa!

27 En op de dag dat de kwaaddoeners op zijn handen zal bijten en zeggen: Had ik maar een weg genomen met de Boodschapper!a

 

28 Yaa waylataa laytanie lam attagiz fulaanan galielaa!

28 O wee mij! Had ik maar niet zo iemand tot vriend genomen!

 

29 Laqad ‘azallanie ‘aniz–Zikri ba’-da ‘iz djaaa-‘anie ! Wa kaanasj–Sjaytaanu lil-‘insaani gazoelaa!

29 Hij heeft mij zeker af doen dwalen van de Herinnering nadat deze tot mij was gekomen. En immer laat de duivel de mens in de steek.

 

30 Wa qaalar–Rasoelu yaa–Rabbi ‘inna qawmittagazoe haazal Qur-‘aana mahdjoeraa.

30 En de Boodschapper zal zeggen: Mijn Heer, waarlijk gaan mijn mensen met deze Qoer-ān om als met een verlaten ding.

 

31 Wa kazaalika dja-‘alnaa likulli nabiyyin ‘adunwwam-minal-mudjrimien: wa kafaa bi–Rabbika Haa- diyanwwa Nasieraa.

31 En zo hebben Wij voor iedere profeet uit het midden van de schuldigen een vijand gemaakt, en jouw Heer is voldoende als Gids en Helper.

 

32 Wa qaalallaziena kafaroe law laa nuzzila ‘alayhil–Qur-‘aanu djumlatanw –Waahidah? Kazaalika linusabbita bihie fu-‘aadaka wa rattalnaahu tartielaa.

32 En degenen die niet geloven zeggen: Waarom is de Qoer-ān niet in één keer aan hem geopenbaard? Hierom, zodat Wij jouw hart hiermee kunnen sterken en Wij hebben de rangschikking goed gerangschikt.a

 

33 Wa laa ya’-toenaka bimasalin ‘illaa dji’-naaka bil–Haqqi wa ‘ahsana tafsieraa.

33 En zij zullen jou geen vraag brengen, of Wij hebben jou de waarheid gebracht en de beste uitleg.a

 

34 ‘Allaziena yuh-sjaroena ‘alaa wudjuhihim ‘ilaa Djahannama ‘ulaaa-‘ika sjarrum-makaananwwa ‘azallu Sabielaa.

34 Degenen die op hun gezicht naar de hel zullen worden samengebracht – zij verkeren in een benarde positie en dwalen verder af van het pad.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

21a. De komst van de engelen en de Heer duidt op de komst van de dreigende straf. Het volgende vers maakt dat duidelijk; zie 2:210a.

 

22a. De woorden hidjr-an mahdjoer-an ("sterke barrière") kunnen verschillende betekenissen dragen, afhankelijk van de vraag of zij door de engelen of door de schuldigen uitgesproken. In het eerste geval is de betekenis dat goed nieuws verboden zal blijven voor de schuldigen, wat gelijkstaat aan het feit dat zij gestraft zullen worden. In het tweede geval zijn de woorden een soort gebed voor de komst van een afscheiding tussen hen en hun straf.

 

23a. Alle inspanningen van de Qoeraisj werden tot nul gereduceerd tijdens de strijd bij Badr. Alle verdere pogingen om de Waarheid te ontwortelen zullen op gelijke wijze worden afgehandeld.

 

25a. De beschrijving van de dag van Badr wordt ook gegeven in 8:11, waar het vallen van de regen duidelijk wordt genoemd. Daar wordt op hetzelfde moment ook gewezen op de komst van de engelen. Het volgende vers laat zien dat het voor de moeslims, de gelovigen in de Erbarmer, een dag van triomf zal zijn, en voor de ongelovigen een zware dag. In feite hebben de Qoeraisj het ongemak en de ontbering die zij in de strijd van Badr meemakten niet meer ondervonden in enige latere ontmoeting met de moeslims.

 

27a. Commentatoren hebben hier de namen genoemd van een aantal mensen die samen met de Profeet (s.a.w.) vochten bij Badr. De stelling is echter algemeen, en de zondaar zal het kwaad dat hij beging betreuren op het moment dat hij de gevolgen van dit gedane kwaad ondervindt.

 

32a. Rattala betekent hij stelde samen en rangschikte de delen van de toespraak goed (LL). De Qoer-ān werd bij stukjes en beetjes geopenbaard, zodat de Goddelijke openbaring onder de verschillende omstandigheden waarin de Profeet (s.a.w.) verkeerde, hem een riem onder het hart zou kunnen zijn. Om elke suggestie te weerleggen, als zou de openbaring een onordelijke verzameling fragmenten zijn zonder onderling verband die geopenbaard werden onder verschillende omstandigheden, wordt eraan toegevoegd dat de gehele rangschikking ook door Allāh tot stand werd gebracht. De rangschikking van de Qoer-ān was volgens dit vers een deel van het Goddelijk plan dat bewerkstelligd werd tijdens het leven van de Heilige Profeet (s.a.w.), die de ontvanger was van de Goddelijke openbaring.

 

33a. Mathal ("vraag") betekent een beschrijving, toestand of zaak, en wordt metaforisch toegepast op een toestand of conditie die vreemd of wonderlijk is (LL). Het is ook mogelijk dat het hoedjdjat betekent, d.w.z. een argument (T). De betekenis hiervan is dat zij geen enkele vreemde vraag (Kf) of vreemde tegenwerping (JB) ter spake kunnen brengen die niet in de Heilige Qoer-ān naar waarheid beantwoord wordt, en waarvoor niet de best mogelijke verklaring gegeven wordt. Het vers legt de basis voor een belangrijk principe, nl. dat de Heilige Qoer-ān niet alleen de weerwoorden bevat op alle tegenwerpingen ertegen, maar ook argumenten naar voren brengt voor de waarheid van de beweringen die gedaan worden. Geen ander religieus boek ter wereld voldoet aan dit criterium, waardoor alleen al de Qoer-ān boven alle geschriften geplaatst kan worden. Dit maakt de Qoer-ān tot een unieke openbaring die in staat is de geestelijke noden van alle mensen in alle tijden te bevredigen.

 

PARAGRAAF 4: Een les in het Lot van vroegere volkeren

 

35 Wa laqad ‘aataynaa Moesal–Kitaaba wa dja-‘alnaa ma-‘ahoe ‘agaahu Haaroena Wazieraa;

35 En zeker gaven Wij Mozes het Boek en naast hem stelden Wij zijn broer Aäron aan, een helper.

 

36 Faqulnazhabaa ‘ilal-qawmillaziena kazzaboe bi–‘Aayaatinaa: fadammarnaahum tadmieraa.

36 Toen zeiden Wij: Ga jullie beiden naar het volk dat Onze boodschap verworpt. Dus vernietigden Wij hen met totale vernietiging.

 

37 Wa qawma Noehil-lammaa kazzabur-rusula ‘agraqnaahum wa dja-‘alnaahum linnaasi ‘Aayah; wa ‘a’-tadnaa lizzaalimiena ‘Azaaban ‘aliemaa;-

37 En het volk van Noach, toen zij de boodschappers afwezen, verdronken Wij hen, en maakten hen tot een teken voor de mensen. En Wij hebben de zondaars een pijnlijke straf bereid –

 

38 Wa ‘Aadanwwa Samoeda wa ‘As-haabar–Rassi wa quroenam-bayna zaalika kasieraa.

38 En ‘Ād en Thamoed en de bewoners van Rass en vele generaties daartussen.a

 

39 Wa kullan zarabnaa lahul-‘amsaala wa kullan-tabbarnaa tatbieraa.

39 En ieder van hen stelden Wij voorbeelden en ieder van hen vernietigden Wij met totale vernietiging.a

 

40 Wa laqad ‘ataw ‘alal-qaryatillatie ‘umtirat matarassaw’: ‘afalam yakoenoe yarawnahaa? Bal kaanoe laa yardjoena Nusjoeraa.

40 En zeker gaan zij voorbij de stad waar een kwaadaardige regen naar beneden was gekomen.a Zien zij dit niet? Nee, zij hopen niet weer te worden gewekt.

 

41 Wa ‘izaa ra-‘awka ‘inyyattagizoenaka ‘illaa huzuwaa: " ’ahaazallazie ba-‘asallaahu rasoelaa?

41 En wanneer zij jou zien, vinden zij jou slechts een nar: Is dit degene die Allāh heeft doen opstaan als boodschapper?

 

42 ‘In kaada layuzillunaa ‘an ‘aalihatinaa law laaa ‘an-sabarnaa ‘alayhaa!" Wa sawfa ya’-lamoena hiena yarawnal–‘Azaaba man ‘azallu Sabielaa!

42 Hij had ons bijna doen afdwalen van onze goden, als wij hen niet geduldig hadden aangehangen! En wanneer zij de straf zien, dan zullen zij weten wie er verder is afgedwaald van het pad.

 

43 ‘Ara ‘ayta manittagaza ‘ilaahahoe hawaah? ‘Afa-‘anta takoenu ‘alayhi wakielaa?

43 Heb jij degene gezien die zijn lage verlangens aanziet voor zijn god? Wens jij je over hem te ontfermen?

 

44 ‘Am tahsabu ‘anna ‘aksarahum yasma-‘oena ‘aw ya’-qiloen? ‘In hum ‘illaa kal-‘an-‘aami bal hum ‘azallu Sabielaa.

44 Of denk jij dat de meesten van hen horen of begrijpen? Zij zijn slechts als vee; nee, zij zijn verder afgedwaal van het pad.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

38a. Volgens Zj, was Rass een land waarin een deel van de stam Thamoed woonde. Anderen zeggen dat Rass betekent ook een put, en er wordt beweerd dat het een volk was dat haar profeet in een put gooide (JB).

 

39a. De betekenis is dat elk van deze generaties gewaarschuwd werd voor haar noodlot, door voorbeelden aan te halen van iedere generaties die vóór hen ten onder waren gegaan. Omdat zij geen aandacht schonken aan deze waarschuwing, werden zij echter allen vernietigd.

 

40a. Deze stad is Sodom, dat gelegen was aan de weg naar Syrië.

 

43a. Dit vers geeft aan hoe wijds het idee van sjirk of polytheïsme volgens de Qoer-ān is. Niet alleen de aanbidding van afgoden wordt veroordeeld, ook het blindelings volgen van eigen verlangens wordt op gelijke wijze veroordeeld. Vele mensen die zichzelf als dienaar van de Ene Allāh beschouwen, buigen in werkelijkheid onderworpen voor hun grootste afgod, d.w.z. hun verlangen. De monotheïstische leer is hier geperfectioneerd als nergens anders.

PARAGRAAF 5: Een les van de natuur

 

45 ‘Alam tara ‘ilaa Rabbika kayfa maddaz–Zill! Wa law sjaaa-‘a ladja-‘alahoe saakinaa! Summa dja-‘alnasj-sjamsa ‘alayhi daalielaa;

45 Zie jij niet hoe jouw Heer de schaduw verlengt? En wanneer het Hem had behaagd, dan had Hij deze onbeweeglijk gemaakt. En dan hebben Wij de zon tot een indicatie hiervan gemaakt,

 

46 Summa qabaznaahu ‘ilaynaa qabzany-yasieraa.

46 Dan nemen Wij haar tot Ons, nemen beetje bij beetje.a

 

47 Wa Huwallazie dja-‘ala lakumul–Laula libaasanw-wan–Nawma subaatanwwa dja-‘alan-Nahaara Nusjoeraa.

47 En Hij is het Die de nacht voor jullie maakte tot een bedekking, en slaap tot rust, en Hij maakte de dag om weer op te staan.

 

48 Wa Huwallazie ‘arsalar–Riyaaha busjram-bayna yaday Rahmatih, wa ‘anzalnaa minas-samaaa-‘i maaa-‘an-tahoeraa,-

48 En Hij is het Die de winden als goed nieuws voor Zijn genade uit stuurt; en Wij sturen zuiver water uit de wolken naar beneden,

 

49 Linuhyiya bihie baldatam-maytanwwa nusqiyahoe mimmaa galaqnaa ‘an-‘aamanwwa ‘anaasiyya kasieraa.

49 Opdat Wij hiermee leven kunnen schenken aan een dood land,a en het te drinken kunnen geven aan het vee en de vele mensen die Wij hebben geschapen.

 

50 Wa laqad sarrafnaahu baynahum li-yazzakkaroe, fa-‘abaaa ‘aksarun-naasi ‘illaa kufoeraa.

50 En zeker herhalen Wij dit voor hen, opdat zij indachtig zijn, maar de meeste mensen stemmen slechts in met ontkenning.

 

51 Wa law sji’-naa laba-‘asnaa fie kulli qayjatin-nazieraa.

51 En als het Ons behaagde, zouden Wij een waarschuwer doen opstaan in iedere stad.a

 

52 Falaa tuti-‘il-kaafiriena wa djaahidhum-bihie djihaadan-kabieraa.

52 Dus gehoorzaam niet aan de ongelovigen, en span je er zeer mee in tegen hen met een machtige inspanning.a

 

53 Wa Huwallazie maradjalbahrayni haazaa ‘azbun-furaatunwwa haazaa milhun ‘udjaadj; wa dja-‘ala

baynahumaa Barzakhanwwa hidjram-mahdjoeraa.

53 En Hij is het Die ervoor heeft gezorgd dat de twee zeeën vrijelijk stromen, de een zoet, zeer zoet, en de ander zoutig, bitter. En tussen de twee heeft Hij een afscheiding gemaakt en een onschendbare versperring.a

 

54 Wa Huwallazie galaqa minal-maaa-‘i basjaran-fadja-‘alahoe nasabanwwa sihraa: wa kaana Rabbuka Qadieraa.

54 En Hij is het Die de mens heeft geschapen uit water daarna heeft Hij voor hen bloedbanden gemaakt, en huwelijksbanden.a En jouw Heer is immer Machtig.

 

55 Wa ya’-budoena min doeniellaahi maa laa yanfa-‘uhum wa laa yazyrryhym: wa kaanal-kaafiru ‘alaa Rabbihie zahieraa!

55 En zij dienen buiten Allāh wat hen kan baten noch schaden. En de ongelovige is altijd een helper tegen zijn Heer.a

 

56 Wa maaa ‘arsalnaaka ‘illaa mubasj-sjiranwwa nazieraa.

56 En Wij hebben jou slechts gestuurd als een gever van goed nieuws en als een waarschuwer.

 

57 Qul maaa ‘as-‘alukum ‘alayhi min adjrin ‘illaa man sjaaa-‘a ‘any-yattagiza ‘ilaa Rabbihie Sabielaa.

57 Zeg: Ik vraag hiervoor niets van jullie terug, behalve dat degene die dit wil een weg kan volgen naar zijn Heer.

 

58 Wa tawakkal ‘alal–Hayyillazie laa yamoetu wa sabbih bi–Hamdih; wa kafaa bihie bi-zunoebi ‘ibaadihie gabieraa;-

58 En vertrouw op de Eeuwiglevende Die niet sterft, en roem Zijn glorie. En afdoende is Hij als zijnde Bewust van de zonden van Zijn dienaren,a

 

59 Allazie khalaqas-samaawaati wal-‘arda wa maa baynahumaa fie sittati ‘ayyaamin summastawaa ‘alal–‘Arsji ‘Ar–Rahmaanu fas-‘al bihie gabieraa.

59 Die de hemelen en de aarde en wat daartussen is schiep in zes perioden, en Hij is gevestigd op de Troon van Macht, de Erbarmer. Dus vraag over Hem aan iemand die zich (Hem) bewust is.a

 

60 Wa ‘izaa qiela lahumus-djudoe lir–Rahmaani qaaloe wa mar–Rahmaan? ‘Anasdjudu limaa ta’-murunaa wa zaadahum nufoeraa. (Sadjdah)

60 En wanneer er tegen hen wordt gezegd: Buig jullie neer voor de Erbarmer, zeggen zij: En wat is de Erbarmer? Moeten wij ons neerbuigen voor wat jij ons beveelt? En het voegt toe aan hun afkeer.a

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

46a. Dit vers en het voorgaande laten zien dat Allāh Zijn dienaren genadig behandelt. Hij zal hen niet allemaal tegelijk vernietigen. De zon van rechtschapenheid was opgekomen, en er waren duidelijke bewijzen dat de duistere schaduwen zouden verdwijnen. Zoals in de natuur zouden ze echter niet plotseling verdwijnen, maar geleidelijk aan kracht verliezen.

 

49a. De genade van Allāh, die zich in de natuur uit in de vorm van regen, komt geestelijk in de vorm van openbaring. Zoals het zuivere water uit de wolken leven schenkt aan een dood land, zo wekt het zuivere water van de openbaring afkomstig van Hem de geestelijk doden op tot leven.

 

51a. De metgezellen van de Heilige Profeet (s.a.w.) hadden dit zonder twijfel in gedachten toen zij zich wijd en zijd verspreidden, en zijn boodschap en waarschuwing naar iedere afgelegen plaats brachten. Hoe weinig moeslims zijn vandaag de dag nog geïnspiereerd met die ijver om de waarheid van ieder woord in de Qoer-ān te bewijzen!

Er moet echter worden opgemerkt dat het vers de stelling dat er in iedere natie een profeet verscheen, die in 35:24 en elders wordt gedaan, niet tegenspreekt. Het hoofdstuk opent met de bewering dat de Profeet (s.a.w.) een waarschuwer was voor alle naties. De stelling die hier geponeerd wordt geeft aan dat, als het Allāh behaagd had, Hij in iedere stad een waarschuwer zou hebben aangesteld. Het zou echter onmogelijk geweest zijn om de eenheid van de mensheid, wat een groots doel was volgend op de Eenheid van Allāh, op die manier tot stand te brengen. Vandaar dat het vers dat hierop volgt vereist dat de Profeet (s.a.w.) en zijn volgelingen volhardend naar dit doel streven.

 

52a. Dit vers verschaft een duidelijk bewijs voor de betekenis van het woord djihād, zoals het in de Heilige Qoer-ān gebruikt wordt. Iedere poging om de Waarheid te verspreiden is volgens dit vers een djihād. Het wordt zelfs djihād kabir ("machtige inspanning") genoemd, ofwel de grote djihād. Strijden ter verdediging van de religie kreeg de naam djihād, omdat het onder de toenmalige omstandigheden noodzakelijk werd om de Waarheid te doen leven en bloeien. Als strijden niet toegestaan was, zou de Waarheid zeker ontworteld zijn. Alle commentatoren aanvaarden deze betekenis van het woord. Het moet worden opgemerkt dat de grootste djihād die een moeslim kan uitvoeren er een is door middel van de Qoer-ān, omdat deze door iedere moeslim onder alle omstandigheden moet worden uitgevoerd. Het woord er in het vers verwijst dan ook zonder twijfel naar de Qoer-ān.

53a. Hier wordt kennelijk verwezen naar de zoetwaterrivieren die op of onder de aarde stromen, en naar het zoute zeewater. Maar er zit een diepere verwijzing in naar de twee levens die de mens op aarde kan leiden: een zoet leven van geloof en goedheid, of een bitter leven van ongeloof en slechtheid. Dit laatste doet de dorst naar materiële bezittingen toenemen en brengt nooit voldoening en vrede voor de geest. Beide bestaan naast elkaar in de wereld, en dit zal altijd zo blijven.

54a. De passage lijkt te verwijzen naar de vlucht naar Madinah. De Profeet (s.a.w.) was familie van de mensen uit Makkah aan zijn vaders kant, en van de mensen uit Madinah aan zijn moeders kant. Aangezien zijn bloedverwanten hem vervolgd hadden en vast van plan waren hem te doden, wordt hij nu herinnerd aan zijn verwantschap met een ander volk, via het huwelijk van zijn moeder. Het was zonder twijfel te wijten aan een dergelijke aanwijzing in de Goddelijke openbaring dat de Profeet (s.a.w.) tijdens de Bedevaart op zoek was naar aanhangers onder het volk van Madinah.

 

55a. De ongelovige hielp de zaak van de onwaarheid, zelfs tegen zijn Heer, terwijl de Profeet (s.a.w.) streefde naar het vestigen van de Waarheid in de wereld.

 

58a. Hij weet dus het beste wanneer en wie Hij moet straffen.

 

59a. Degene die bewust is, is de Profeet (s.a.w.), die de ware kennis over het Goddelijke Wezen bezat.

 

60a. De voordracht van dit vers wordt gevolgd door een daadwerkelijke teraardewerping; zie 7:206a.

 

PARAGRAAF 6: De hervorming gesmeed

 

61 Tabaarakallazie dja-‘ala fissamaaa-‘i Buroedjanwwa dja-‘ala fiehaa siraadjanwwa qamaram-munieraa!

61 Gezegend is Hij Die de sterren maakte in de hemelen en (Die) daarin de zon en de maan maakte, die licht geven!

 

62 Wa Huwallazie dja-‘alallayla wan-nahaara gilfatal-liman ‘araada ‘anyyazzakkara ‘aw ‘araada sjukoeraa.

62 En Hij is het Die er zorg voor droeg dat de nacht en de dag elkaar opvolgen, voor degene die indachtig wenst te zijn of die dankbaar wenst te zijn.a

 

63 Wa ‘ebaadur–Rahmaanillaziena yamsjoena ‘alal-‘ardi hawnanwwa ‘izaa gaatabahumul-djaahiloena qaaloe "Salaama!"

63 En de dienaren van de Erbarmer zijn degenen die de aarde bewandelen in nederigheid, en wanneer de onwetenden hen aanspreken, dan zeggen zij: Vrede!a

 

64 Wallaziena yabietoena li–Rabbihim sudjdjadanwwa qiyaamaa;

64 En degenen die ter aarde geworpen en staande voor hun Heer de nacht doorbrengen.

 

65 Wallaziena yaqoeloena Rabbanasrif ‘annaa ‘Azaaba Djahannama ‘inna ‘Azaabahaa kaana gharaamaa,-

65 En degenen die zeggen: Onze Heer, wend de straf van de hel van ons af; waarlijk is de straf daarvan een blijvend kwaad:

 

66 ‘Innahaa saaa-‘at mustaqarranwwa muqaamaa.

66 Het is waarlijk een slechte verblijf- en rustplaats!

 

67 Wallaziena ‘izaaa anfaqoe lam yusrifoe wa lam yaqturoe wa kaana bayna zaalika qawaamaa.

67 En degenen die, wanneer zij uitgeven, noch verkwistend zijn noch gierig, en de rechtvaardige middenweg bevindt zich daar altijd tussen.

 

68 Wallaziena laa yad-‘oena ma-‘allaahi ‘ilaahan ‘aagara wa laa yaqtuloenan-nafsallatie harramallaahu ‘illaa bil-haqqi wa laa yaznoen; wa manyyaf-‘al zaalika yalqa ‘asaamaa,

68 En degenen die naast Allāh geen andere god aanroepen en die geen ziel doden van wie Allāh dit verboden heeft, behalve om een gerechtvaardigde zaak, noch ontucht plegen; en degene die dit doet zal een vergelding van zonden zien.

 

69 Yuzaa-‘af lahul–‘Azaabu Yawmal–Qiyaamati wa yaglud fiehie muhaanaa,-

69 De straf zal voor hem worden verdubbeld op de dag van de Opstanding, en daarin zal hij verblijven in vernedering –

 

70 ‘Illaa man taaba wa ‘aamana wa ‘amila ‘amalan-saalihan fa-‘ulaaa’ika yubddilullaahu sayyi–‘saatihim hasnaat : wa kaanallaahu Ghafoerar–Rahiemaa.

70 Behalve degene die berouw toont en gelooft en goede daden doet; voor hen verandert Allāh hun kwade daden in goede.a En Allāh is immer Vergevensgezind, Barmhartig.

 

71 Wa man taaba wa ‘amila saalihan fa-‘innahoe yatoebu ‘ilallaahi mataabaa.

71 En wie berouw toont en goeddoet, hij wendt zich waarlijk tot Allāh met een (goede) wending.

 

72 Wallaziena laa yasj-hadoenaz-zoera wa ‘izaa marroe bil-laqwi marroe kiraamaa.

72 En degenen die geen getuige zijn van onwaarheid, en wanneer zij voorbijgaan aan wat ijdel is, dan gaan zij grootmoedig voorbij.a

 

73 Wallaziena ‘izaa zukkiroe bi–‘Aayaati Rabbihim lam yagirroe ‘alayhaa summanwwa ‘umyaanaa.

73 En degenen die, wanneer zij worden herinnerd aan de boodschap van hun Heer, daardoor niet doof en blind neervallen.

 

74 Wallaziena yaqoeloena Rabbanaa hab lanaa min ‘azwaadjinaa wa zurriyyaatinaa qoerrata ‘a’-yuninw-wadj-‘alnaa lil–Muttaqiena ‘Imaamaa.

74 En degenen die zeggen: Onze Heer, schenk ons in onze echtgenotes en ons nageslacht de vreugde van onze ogen, en maak ons tot leiders voor degenen die zich hoeden voor het kwaad.

 

75 ‘Ulaaa-‘ika yudjzawnal-qurfata bimaa sabaroe wa yulaqqawna fiehaa tahiyyatanwwa salaamaa,

75 Zij worden beloond met heven plaatsen omdat zij geduldig zijn, en zij worden daar tegemoet getreden met begroetingen en vrede,a

 

76 Gaalidiena fiehaa; hasunat mustaqarranwwa muqaamaa!

76 En daarin verblijven zij. Prachtig de verblijf- en de rustplaats!

 

77 Qul maa ya’ba-‘u bikum Rabbie law laa du-‘aaa-‘ukum: faqad kazzabtum fa-sawfa yakoenu lizaamaa!

77 Zeg: Mijn Heer zou Zich niets van jullie aantrekken, ware het niet vanwege jullie gebed. Nu hebben jullie zeker afgewezen, dus de straf zal komen.a

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

62a. Van de nacht wordt hier gezegd dat het de meest voor de hand liggende tijd is om gedachtig te zijn, d.w.z. dat het een tijd voor gebeden is. Van de dag wordt gezegd dat het de beste tijd is om dankbaar te zijn, d.w.z. dat het een tijd is voor werk en levensonderhoud.

 

63a. Vanaf hier tot aan het einde van het hoofdstuk wordt de grote hervorming beschreven die de Profeet (s.a.w.) al tot stand had gebracht. De geweldige eigenschappen die volgens zeggen in de dienaren van de Erbarmer aangetroffen worden, vormen een schril contrast met de zonden die de overhand hadden in Arabië. Het was een arrogant volk, dat de rechten van hun medemensen met de voeten trad. De gelovigen hulden zich nu echter in nederigheid van leidden een rustig leven, waarin zij de grootste eerbied hadden voor de rechten van anderen (v. 63). In de dagen van hun onwetendheid brachten zij de avonden door met dronken orgiën, maar nu bleven zij in plaats daarvan ’s avonds uit eerbied en waren zij dronken van de liefde voor Allāh (v. 64). In de dagen van hun onwetendheid smeten zij met geld omdat dat toen een erezaak was, en gaven zij er niet om dat de armen stierven van de honger. Nu spaarden zij echter iedere cent die ze konden missen, om dit te kunnen besteden aan anderen (v. 67). Vroeger werden er in Arabië afgoden vereerd, werd er bij het minste geringste menselijk bloed vergoten en waren de seksuele verhoudingen bijzonder los. Nu liepen zij echter voorop in de verkondiging van Goddelijke Eenheid, waarvoor zij bereidwillig iedere opoffering ondergingen. Doodslag werd met afschuw bekeken, kuisheid van mannen en vrouwen werd zeer waardevol gevonden en rechtschapenheid was het enige waarin mannen en vrouwen met elkaar wedijverden (vv. 68–71). Waarheid en trouw waren de grootse eigenschappen waar de gedachten van de mensen in het nieuwe stelsel van vervuld waren. In plaats van een leven gevuld met onwetendheid, bijgeloof en immoraliteit, wat de hoofdverschijnselen waren van preïslamitisch Arabië, zien we de mensen nu op krachtdadige en eerlijke wijze door het leven gaan (vv. 72–74).

 

70a. Hier wordt ons eenvoudigweg verteld dat de hervorming al tot stand was gebracht; de zonden waarin de mensen voorheen zwolgen, waren veranderd in goede en rechtschapen daden, en diegenen die plezier beleefden aan slechte daden, beleefden nu plezier aan goede daden. Het was de zielskracht van de Profeet (s.a.w.) die deze wonderbaarlijke hervorming tot stand had gebracht.

 

72a. Zij meden niet alleen onwaarheid, maar stonden nu boven alles wat triviaal of futiel was.

 

75a. Kennelijk werden zij uit hun huizen verdreven. Zij beleefden het echter alsof zij beloond werden met verheven plaatsen, omdat hun kijk op het leven nu geestelijk was en niet materieel. In aanvulling op de begroetingen van de engelen, wordt hen beloofd dat zij op gelijke wijze zullen worden begroet in het nieuwe centrum waar hun activiteiten nu plaatsvonden, Madinah. Zij vluchtten naar Madinah omdat daar eenzelfde broederschap van de rechtschapenen klaarstond om deze emigranten te ontvangen.

 

77a. De Waarheid werd uiteindelijk afgewezen door de mensen uit Makkah. De schande en de vernedering die beloofd waren aan de tegenstanders van de waarheid, stonden hen nu dus ook te wachten. De rechtschapenen werden uiteindelijk gescheiden van de zondaars, en de straf zou dus volgen.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------